ECLI:NL:CRVB:2019:2764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
17/6540 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 21 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar WGA-uitkering. Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar laatste functie, maar wel belastbaar was voor andere werkzaamheden. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 19 december 2016, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad oordeelde dat de argumenten niet nieuw waren en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken. De Raad bevestigde dat de informatie van Solutions, die appellante had overgelegd, niet relevant was voor de datum in geding. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.6540 WIA

Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 augustus 2017, 17/944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Luursema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als afdelingsassistent op de afdeling oncologie van een ziekenhuis voor 32 uur per week. Op 26 april 2010 heeft zij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Met ingang van 19 oktober 2013 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellante wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
19 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 81,91% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 oktober 2016 de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante met ingang van 19 december 2016 beëindigd, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek verricht. Daarnaast heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat appellante niet voldoet aan de criteria van geen duurzaam benutbare mogelijkheden uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, geen sprake is van ADL-afhankelijkheid en ook niet van wisselende afnemende belastbaarheid. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd waarom hij zich niet kan vinden in de visie van de bedrijfsarts en de psycholoog dat appellante niet belastbaar is voor arbeid en blijvend en volledig arbeidsongeschikt is voor zowel haar eigen werk als passend werk. Ook heeft de rechtbank in overweging genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat het onderzoek van ACTA van 23 september 2015 is en dat bij eigen onderzoek geen sprake is van depressie noch van aanwijzingen voor ernstige psychiatrie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de ernst van de bij appellante aanwezige klachten op de datum in geding heeft onderschat. Dat de beoogde re-integratie in juni 2015 niet is gelukt, doet volgens de rechtbank aan het vorenstaande niet af. Uitgaande van een juiste medische beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte heeft vastgesteld op minder dan 35%. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een arbeidskundig rapport van Solutions van 23 augustus 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 december 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft gesteld is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgelegde belastbaarheid van appellante. Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Betreffende de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van Solutions wordt geoordeeld dat deze gegevens geen betrekking hebben op de datum in geding. Bovendien heeft appellante nagelaten het rapport van het medisch onderzoek van arts
L.P. Bloom van 8 augustus 2017, dat bij het arbeidskundig onderzoek van Solutions als uitgangspunt is gehanteerd, over te leggen. Hierdoor kan niet worden getoetst op basis van welke medische overwegingen de arbeidskundige beoordeling door Solutions tot stand is gekomen. Aan het arbeidskundig rapport van Solutions kan derhalve niet de waarde worden gehecht die appellante daaraan gehecht wil zien.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Graveland

CVG