ECLI:NL:CRVB:2019:2762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
17/6313 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een WAO-uitkering en de buiten behandelingstelling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WAO-uitkering aanvroeg, had zijn aanvraag herhaaldelijk ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvragen steeds buiten behandeling gesteld wegens onvoldoende gegevens. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe relevante informatie heeft ingediend die zijn aanvraag zou kunnen onderbouwen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschrijft deze overwegingen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De appellant heeft in hoger beroep enkel herhaald dat hij ziek is en dat hij alle gevraagde gegevens heeft opgestuurd, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn standpunt ondersteunen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6313 WAO

Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 augustus 2017, 17/2542 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 28 maart 2008 heeft appellant het Uwv verzocht om een uitkering op grond
van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft appellant medegedeeld over onvoldoende gegevens te beschikken om een WAO-uitkering toe te kennen en heeft appellant tot 1 december 2009 de gelegenheid gegeven om de aanvraag te onderbouwen. Bij besluit van 2 december 2009 heeft het Uwv de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de gevraagde gegevens niet zijn overgelegd. Bij besluit van 15 april 2010 is het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 april 2010 bij uitspraak van 19 april 2011 (geregistreerd onder 10/2361) ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 11 november 2013 het Uwv opnieuw verzocht hem een uitkering op grond van de WAO toe te kennen. Het Uwv heeft appellant tot 4 april 2014 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag te onderbouwen. Bij besluit van 4 april 2014 heeft het Uwv de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant onvoldoende gegevens heeft overgelegd. Bij besluit van 18 juli 2014 is het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2014 ongegrond verklaard. Appellant heeft geen beroep tegen dit besluit ingesteld.
1.3.
Bij brief van 29 januari 2016 heeft appellant het Uwv wederom verzocht om een
WAO-uitkering. Bij besluit van 3 mei 2016 heeft het Uwv het besluit van 4 april 2014 gehandhaafd. Het Uwv heeft in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen aanleiding gezien terug te komen van dat besluit. Bij besluit van 5 augustus 2016 is het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 augustus 2016. Het beroep is bij uitspraak van 8 februari 2017 (geregistreerd onder 16/5701) gegrond verklaard en het besluit van 5 augustus 2016 is vernietigd. Hiertoe is overwogen dat het Uwv ten onrechte aan het besluit van 5 augustus 2016 artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag heeft gelegd. Het besluit van 2 december 2009 is geen afwijzende beschikking, maar een besluit tot buiten behandelingstelling van de aanvraag. Het besluit van 5 augustus 2016 berust op een ondeugdelijke motivering. Bovendien is appellant niet in de gelegenheid gesteld in de bezwaarfase zijn aanvraag aan te vullen. Het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.4.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv appellant bij brief van
16 februari 2017 verzocht om aanvullende informatie. Appellant heeft een kopie van de brief van 14 februari 2017 en een brief met betrekking tot zijn bankgegevens teruggestuurd. Bij besluit van 24 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2016 opnieuw ongegrond verklaard omdat wat appellant heeft ingestuurd onvoldoende is om de aanvraag in behandeling te nemen. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het Uwv terecht de aanvraag van appellant op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gesteld omdat appellant onvoldoende gegevens heeft verstrekt voor de beoordeling van de WAO-aanvraag.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ziek is en dat het Uwv geen juist besluit heeft genomen. Appellant stelt alle gevraagde gegevens te hebben opgestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij ook al in bezwaar en beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij ziek is, een
WAO-uitkering wenst, dat hij alle gegevens heeft opgestuurd en dat zijn aanvraag opnieuw beoordeeld moet worden. Appellant heeft echter ter onderbouwing van zijn standpunt geen enkel relevant stuk ingediend.
5. De overwegingen in 4.1 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Graveland
md