ECLI:NL:CRVB:2019:2758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich ziek had gemeld met knieklachten en psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 26 maart 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat was meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij geen twijfels had over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische situatie was onderschat en dat er onvoldoende beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in een rapport van 10 augustus 2018 geconcludeerd dat de nieuwe medische stukken geen aanleiding gaven om het eerdere standpunt te herzien. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts juist waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak heeft bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor de betrokken persoon.