ECLI:NL:CRVB:2019:2757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
13/5530 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om Wajong-uitkering na beoordeling van deskundigenrapporten en medische grondslagen

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1995, op 19 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht om in passende arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De afwijzing is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellant beperkingen had in zijn persoonlijk en sociaal functioneren door ADHD. Appellant heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen onjuist zijn ingeschat. Hij heeft een rapport van psychiater dr. H.L.S.M. Busard ingediend, waarin aanvullende beperkingen worden voorgesteld. De Raad heeft psychiater N.J. de Mooij als onafhankelijke deskundige benoemd, die concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid kan worden onderschreven.

De Raad heeft vastgesteld dat het deskundigenrapport van De Mooij zorgvuldig en consistent is. De Raad volgt het oordeel van de deskundige, omdat deze overtuigend is gemotiveerd. De Raad oordeelt dat er geen reden is om opnieuw een onafhankelijke deskundige te benoemen en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend zijn en dat er geen relevante mate van verlies aan verdiencapaciteit is.

Uitspraak

13.5530 WWAJ

Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 september 2013, 13/1046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapport van dr. H.L.S.M. Busard, psychiater, van 11 september 2016 aan de Raad gestuurd. Namens het Uwv heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op
15 november 2016 op dit rapport gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.
Vervolgens heeft de Raad besloten tot heropening van het onderzoek en N.J. de Mooij, psychiater, als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 14 december 2017 aan de Raad gerapporteerd.
Beide partijen hebben een zienswijze op het rapport van de deskundige ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 10 juli 2019. Namens appellant is mr. Cornelisse verschenen. Dr. Busard is als deskundige verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1995, heeft op 19 juli 2012 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Omdat er bij appellant sprake is van psychische en psychosociale problematiek als gevolg van ADHD, heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien om beperkingen te stellen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Appellant heeft een verminderd vermogen om probleemsituaties te hanteren en adequaat op onverwachte en/of spoedeisende gebeurtenissen te reageren. Daarom is appellant aangewezen op werkzaamheden zonder grote tijdsdruk, verantwoordelijkheid of conflictsituaties. Het werk moet gestructureerd zijn en onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding (niveau 3) worden uitgevoerd, waarbij appellant zo nodig kan terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. De beperkingen zijn vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juli 2012.
1.3.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op basis van die FML voor appellant geschikte functies geselecteerd en geconcludeerd dat appellant in staat was om in passende arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. In overeenstemming met die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 16 augustus 2012 de aanvraag van appellant om een
Wajong-uitkering afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 7 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2012 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen onjuist heeft ingeschat. In de praktijk is gebleken dat appellant niet in staat is om eenvoudige functies naar behoren uit te voeren. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, heeft appellant gewezen op het rapport van psychiater Busard. Volgens Busard is sprake van een dysthyme stoornis in combinatie met een gegeneraliseerde angststoornis en zijn er trekken van een ontwijkende alsook een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Busard stelt op verschillende items van de FML aanvullende beperkingen voor en acht ook een urenbeperking aangewezen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Omdat bij de Raad, gelet op het door appellant ingebrachte medisch expertiserapport, twijfel was ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling, heeft de Raad psychiater De Mooij als deskundige benoemd. De Mooij heeft in zijn rapport van 14 december 2017 geconcludeerd dat bij appellant, ook op de datum in geding, sprake is van ADHD, voornamelijk van het onoplettende type. De voor appellant noodzakelijke beperkingen acht De Mooij grotendeels verwoord in de FML. Voor een energetische beperking is, gelet op het activiteitenniveau van appellant rond de datum in geding, volgens hem geen aanleiding.
De Mooij is in het rapport ook ingegaan op de bevindingen van Busard.
3.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het oordeel van de deskundige niet kan worden gevolgd. Ter zitting van de Raad op 10 juli 2019 heeft psychiater Busard een toelichting gegeven op zijn rapport. Busard heeft er onder meer op gewezen dat, wanneer wordt uitgegaan van ADHD, het onbegrijpelijk is dat er geen beperkingen zijn gesteld ten aanzien van het vasthouden en verdelen van aandacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
4.2.
Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Van belang is dat De Mooij naast dossierstudie en eigen onderzoek, ook de bevindingen van Busard in zijn rapport heeft besproken. De Mooij heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de conclusie dat er sprake is van ADHD, voornamelijk het onoplettende type.
4.3.
De Mooij heeft vastgesteld dat de aandachttekortstoornis van appellant niet betekent dat hij zich totaal niet kan focussen of nergens zijn aandacht bij kan houden. Op grond van de ADHD in combinatie met een kwetsbaar zelfbeeld acht De Mooij een goede structuur van belang voor appellant. Appellant kan niet goed functioneren in een drukke omgeving en hij is beperkt ten aanzien van stress, het hanteren van conflictsituaties en leidinggeven. De Mooij ziet geen reden voor een energetische beperking omdat appellant in staat is geweest om, zij het met enige moeite, een opleiding te volgen en daarnaast ook activiteiten te ontplooien.
In zijn rapport heeft De Mooij inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid kan worden onderschreven.
4.4.
Busard heeft in reactie op het rapport van De Mooij gewezen op de verschillen in de wijze van benadering. Busard heeft toegelicht dat hij met name veel belang hecht aan het proces waarin appellant zich bevindt, de persoonlijkheidsstructuur en het dagverhaal van appellant. Zijn reactie bevat echter geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid onjuist is. Daarbij wordt erop gewezen dat
De Mooij en de verzekeringsartsen van het Uwv ook aandacht hebben gehad voor de persoonlijkheid van appellant en kenbaar rekening hebben gehouden met de wijze waarop appellant zijn dagelijks leven heeft ingericht.
4.5.
In reactie op de stelling van Busard dat voor appellant beperkingen aangewezen zijn ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht, heeft het Uwv terecht gewezen op de Basisinformatie Claimbeoordeling- en Borgingssysteem (CBBS). De aandoening waar bij het vaststellen van de beperkingen vanuit wordt gegaan, ADHD, is geen ‘ernstige stoornis’ die volgens de Basisinformatie CBBS een beperking op de items 1.1 ‘vasthouden van de aandacht’ of 1.2 ‘verdelen van de aandacht’ rechtvaardigt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat er geen twijfel bestaat over de medische grondslag van het bestreden besluit. Er is dan ook geen reden om, zoals ter zitting is verzocht, over te gaan tot het nogmaals benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 30 juli 2012 is de Raad van oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. Met deze functies kan appellant per de datum in geding een inkomen verwerven waarbij geen sprake is van een relevante mate van verlies aan verdiencapaciteit.
4.8.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.I. Heijkoop

VC