ECLI:NL:CRVB:2019:2747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
17/1484 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en beëindiging van AIO-aanvulling met terugvordering van ontvangen bedragen

In deze zaak gaat het om de herziening en beëindiging van de AIO-aanvulling van appellant, die vanaf 1 juli 2007 een onvolledig ouderdomspensioen ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant vanaf 13 juni 2014 een AIO-aanvulling toegekend, maar na een signaal van de Belastingdienst over een pensioen dat appellant met terugwerkende kracht is toegekend, heeft de Svb de AIO-aanvulling herzien en beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft deze ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat zijn inkomsten lager zijn dan het normbedrag voor de AIO-aanvulling en dat de terugvordering onterecht is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Svb terecht is uitgegaan van de norm voor een alleenstaande en later voor gehuwden. De Raad concludeert dat de herziening en intrekking van de AIO-aanvulling terecht zijn gebeurd en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam is bevestigd.

Uitspraak

17.1484 PW

Datum uitspraak: 20 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2017, 16/3770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 april 2018 heeft appellant laten weten dat zijn gemachtigde zich aan de zaak heeft onttrokken. Bij brief van 29 mei 2018 heeft mr. N. Kose-Albayrak, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Bij brief van 9 november 2018 heeft mr. Kose-Albayrak zich als gemachtigde aan de zaak onttrokken.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. De Svb heeft een nadere berekening met toelichting over de periode van 1 februari 2015 tot en met 30 september 2015 overgelegd en heeft nadere stukken ingediend. Appellant heeft hierop gereageerd.
De zaak is opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 9 juli 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1942, ontving vanaf 1 juli 2007 een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een toeslag op grond van de AOW voor zijn [in] 1975 geboren en in Marokko verblijvende echtgenote
[naam] (S). Daarnaast ontving appellant een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en een pensioen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
1.2.
De Svb heeft appellant vanaf 13 juni 2014 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de Wet werk en bijstand, thans Participatiewet (PW), toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
Vanaf 1 februari 2015 verbleef S bij appellant en ontvingen zij een AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.4.
Naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst dat appellant in januari 2015 met terugwerkende kracht per 1 juli 2007 recht is toegekend op een pensioen van Pensioenfonds Metalektro (PME-pensioen) heeft de Svb een herberekening gemaakt van het recht op AIO-aanvulling vanaf 13 juni 2014.
1.5.
Bij besluiten van 7 oktober 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling over de periode vanaf 13 juni 2014 herzien, met ingang van 1 februari 2015 beëindigd (lees: ingetrokken) en de over de periode van juni 2014 tot en met 30 september 2015 betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 1.779,58 teruggevorderd. Bij besluit van 19 mei 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 7 oktober 2015 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant over de periode van 13 juni 2014 tot en met 31 januari 2015 een te hoge AIO-aanvulling heeft ontvangen. Met ingang van 1 februari 2015 hebben appellant en S een inkomen boven het voor hen geldende normbedrag, zodat met ingang van die datum geen recht meer bestond op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn inkomsten uit AOW en pensioen lager zijn dan het normbedrag voor de AIO-aanvulling en dat hij daarom per 1 februari 2015 recht heeft gehouden op een
AIO-aanvulling. Appellant verwijst naar de normbedragen die de Svb op zijn website heeft gepubliceerd. Volgens appellant heeft de Svb voorts aan de herziening onjuiste bedragen ten grondslag gelegd en de hoogte van de terugvordering niet juist vastgesteld. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het terugvorderingsbesluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan appellant in 2015 met terugwerkende kracht per 1 juli 2007 een PME-pensioen is verleend ter hoogte van € 97,07 per maand en dat in verband daarmee het recht op AIO-aanvulling vanaf 13 juni 2014 opnieuw diende te worden beoordeeld.
4.2.
Voorts is niet in geschil dat de Svb bij de herberekening over de periode van 13 juni 2014 tot en met 31 januari 2015 terecht is uitgegaan van een recht op AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande. Bij de herberekening is de Svb uitgegaan van (in de berekening vermelde) inkomsten uit de pensioenfondsen ABP, PME en bedrijfspensioenfonds bouwnijverheid, alsmede het AOW-pensioen. De Svb heeft afzonderlijk voor de maand juni 2014, de maanden juli tot en met december 2014 en de maand januari 2015, uitgaande van de in die periodes geldende en in de berekening vermelde norm voor de AIO-aanvulling, in een berekening uiteengezet hoe hoog de inkomsten van appellant waren, tot welk bedrag appellant recht had op aanvullende AIO-aanvulling en wat het verschil is tussen dit recht op AIO-aanvulling en de uitbetaalde bedragen. Anders dan appellant heeft aangevoerd blijkt niet dat de Svb aan de herziening onjuiste bedragen ten grondslag heeft gelegd en de hoogte van het te veel ontvangen bedrag aan AIO-aanvulling onjuist heeft vastgesteld.
4.3.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de Svb bij de herberekening over de periode vanaf 1 februari 2015 terecht is uitgegaan van een recht op AIO-aanvulling naar de norm voor gehuwden. In de door de Svb overgelegde berekening en nadere toelichting heeft de Svb uiteengezet op welke wijze het inkomen van appellant vanaf 1 februari 2015 is vastgesteld. Niet is gebleken dat hierbij van onjuiste bedragen is uitgegaan. Verder heeft de Svb afzonderlijk over de maanden februari 2015 tot en met juni 2015 en de maanden juli 2015 tot en met september 2015 toegelicht van welke bedragen aan inkomsten en welke normbedragen voor de AIO-aanvulling is uitgegaan en inzichtelijk gemaakt dat uit de berekening volgt dat de inkomsten vanaf 1 februari 2015 (iets) hoger waren dan het voor appellant en S geldende normbedrag van de AIO-aanvulling, zodat appellant en S vanaf 1 februari 2015 geen recht meer hadden op AIO-aanvulling. Anders dan appellant heeft aangevoerd, is de Svb hierbij niet uitgegaan van onjuiste normbedragen. De verwijzing van appellant naar het normbedrag dat de Svb op zijn website heeft gepubliceerd treft geen doel, omdat het hier gaat om het normbedrag per 1 januari 2017 en dit verschilt van de geldende normbedragen in 2015.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het beroep, voor zover dit ziet op de herziening en intrekking van het recht op AIO-aanvulling, niet slaagt en dat de beroepsgrond dat de Svb het bedrag van de terugvordering onjuist heeft vastgesteld, evenmin slaagt.
4.5.
De beroepsgrond dat de nadelige gevolgen van de terugvordering niet in redelijke verhouding staan tot de daarmee te dienen doelen en dat daarom van terugvordering zou moeten worden afgezien, slaagt reeds niet, nu tegenover de terugvordering van € 1.779,58 staat dat appellant in 2015 in verband met de toekenning met terugwerkende kracht van het PME-pensioen ook een nabetaling heeft ontvangen van € 10.032,98.
4.6.
Evenmin is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering van een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
4.7.
Voor zover appellant met het hoger beroep beoogt te bereiken dat de Svb over de jaren 2008 tot en met 2010 naar gesteld onterecht niet uitbetaalde AOW-uitkering alsnog uitbetaalt, wat hier ook van zij, wordt daaraan voorbijgegaan, reeds omdat de hier aan de orde zijnde besluitvorming niet ziet op het recht op en de uitbetaling van AOW-uitkering.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders