ECLI:NL:CRVB:2019:2746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen en onvoldoende inzicht in herkomst stortingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de opschorting en intrekking van hun bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen aan de orde is. De opschorting vond plaats op 6 juni 2016, omdat appellanten niet volledig de gevraagde gegevens hadden overgelegd. Ondanks een verzoek om aanvullende informatie, hebben appellanten op 6 juni 2016 slechts enkele stukken overgelegd, waaruit bleek dat er in de maanden februari tot en met april 2016 aanzienlijke bedragen op hun bankrekeningen waren gestort. Het college heeft vervolgens besloten de bijstand te beëindigen met ingang van 6 juni 2016 en in te trekken vanaf 1 februari 2016, omdat appellanten geen duidelijkheid hebben gegeven over de herkomst van deze stortingen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. De rechtbank concludeerde dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De gronden die appellanten in hoger beroep aanvoeren, zijn grotendeels gelijk aan die in beroep, maar de Raad voegt hieraan toe dat de verklaring van de schoonzus van appellanten niet voldoende duidelijkheid biedt over de herkomst van de gestorte bedragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
Deze beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.