ECLI:NL:CRVB:2019:2745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Niet ontvankelijkheid bezwaar tegen intrekken bijstand en terugvordering in verband met niet-gemelde handel in drugs
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 april 2018, waarin het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar bijstand niet ontvankelijk werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had op 19 oktober 2015 besloten de bijstand van appellante in te trekken, wat leidde tot een terugvordering van bijstandsbetalingen over een periode van bijna een jaar. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar niet verschoonbaar was, en dat de nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening van appellante kwam. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat de bevindingen van het politieonderzoek voldoende waren om te concluderen dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar handel in drugs. De rechtbank had ook vastgesteld dat de terugvordering van de bijstandsbetalingen en de opgelegde boete, die was gematigd van € 1.902,92 naar € 951,46, terecht waren. Appellante had niet aangetoond dat de terugvordering onacceptabele financiële gevolgen voor haar had.