In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de ANW-uitkering van appellante over de jaren 2012 en 2013. Appellante ontving sinds juni 2007 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en werkte daarnaast als zelfstandige. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat appellante over de jaren 2012 en 2013 te veel ANW-uitkering heeft ontvangen, omdat bij de vaststelling van haar inkomen geen rekening was gehouden met de ondernemersaftrek en de MKB-vrijstelling. De Svb heeft de herziening van de uitkering beperkt tot deze jaren en een bedrag van € 4.679,64 teruggevorderd.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb haar ten onrechte medeverantwoordelijk heeft gehouden voor de te hoge uitbetaling en dat de terugvordering onevenredig ingrijpend is in haar persoonlijke leven. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Svb het beleid consistent heeft toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de herziening verdergaand te beperken. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de volledige informatie over haar winst uit onderneming heeft verstrekt, wat heeft bijgedragen aan de onjuiste vaststelling van de ANW-uitkering.
De Raad heeft ook overwogen dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. Aangezien appellante niet in een noodsituatie is gekomen door de terugvordering, heeft de Raad het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.