ECLI:NL:CRVB:2019:2719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg met betrekking tot verstandelijke handicap en zorgbehoefte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep van het CIZ tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verzoeker, geboren in 1999, heeft een autistische stoornis, ADHD en een verstandelijke beperking. Hij heeft in het verleden zorg ontvangen op basis van de AWBZ, maar zijn aanvraag voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd afgewezen omdat de grondslag van de verstandelijke handicap niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het CIZ opgedragen om hem toegang te verlenen tot Wlz-zorg op basis van de verstandelijke handicap.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij de voorzieningenrechter moest beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker vanaf 1 januari 2017 zonder jeugdhulp of maatwerkvoorziening heeft kunnen functioneren. Deskundigen hebben verklaard dat er geen blijvende behoefte aan 24-uurszorg kan worden vastgesteld, en de voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet is aangewezen op intensieve zorg zoals bedoeld in de Wlz. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, maar stelt dat CIZ een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de zorgbehoefte van verzoeker en de samenwerking met de gemeente Borsele.