ECLI:NL:CRVB:2019:2707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
17/7264 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich op 15 september 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 14 oktober 2016 geen recht meer op ziekengeld toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet ter discussie stond. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren. Hij overhandigde aanvullende medische informatie ter onderbouwing van zijn standpunt. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had ingeschat en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.7264 ZW

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 september 2017, 17/966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp, kantoorgenote van mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als keukenhulp. Op 15 september 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het dienstverband van appellant is op 1 juni 2016 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 4 juli 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 juli 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van
14 oktober 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een FML van 30 december 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft overwogen dat de informatie van de internist over de score van een onderzochte groep patiënten op de HAD-scale ook niet kan leiden tot de conclusie dat de concentratieproblemen en energetische beperkingen van appellant zijn onderschat. Het onderzoek was niet specifiek op de klachten van appellant gericht en ziet bovendien niet op de mate en ernst van concentratieproblemen en energetische beperkingen die patiënten ondervinden, maar op het in kaart brengen van klachten van depressie en angst en de ervaren kwaliteit van leven. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat alle door appellant genoemde klachten en aandoeningen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderkend en vertaald naar beperkingen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellant, uitgaande van de juistheid van de FML van 30 december 2016, in staat moet worden geacht om de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Ter onderbouwing heeft appellant informatie van zijn oogarts van 19 juli 2011, van de internist van 7 december 2016, 31 maart 2017 en 17 november 2017 en van de revalidatiearts van 7 november 2018 ingezonden, en heeft rapporten van medisch adviseur A.H.M. Bernaert van 10 oktober 2017 en van de Landelijke Expertisebalie van 29 november 2018 overgelegd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Uit de brief van de behandelend internist blijkt dat patiënten met panhypopituitarisme een significant mindere kwaliteit van leven hebben. De rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de concentratieproblemen en energetische beperkingen van appellant zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de klachten van appellant op onjuiste wijze naar beperkingen vertaald. Zo had in de FML een beperking moeten worden aangenomen bij geluidsbelasting. Voorts blijft appellant van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Uitoefening van de geselecteerde functies brengt volgens appellant stress, spanning en druk met zich mee.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 januari 2018 en 13 december 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 januari 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de stelling dat appellant wel fulltime beschikbaar is, maar 24 tot 28 uur productief kan zijn, onvoldoende is onderbouwd door de medisch adviseur van appellant. Appellant heeft nadat hij ziek is geworden een opleiding gedaan en hij heeft gewerkt. Door de aangenomen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren wordt de mentale belasting volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al beperkt. Het Uwv kan worden gevolgd dat het ingezonden rapport van de Landelijke Expertisebalie een weergave is van gegevens die al bekend waren en waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep in genoemde rapporten reeds afdoende reactie op heeft gegeven.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 juni 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in de functies van een hoog handelingstempo (1.9.8), zoals dat is bedoeld is in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem, geen sprake is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook afdoende toegelicht dat gelet op de aard van de werkzaamheden in de functie van samensteller metaalwaren, waarin de werkzaamheden zich op een gering oppervlak voltrekken, de belastbaarheid van appellant bij het item zien (2.1) niet wordt overschreden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op dit punt ook nog heeft overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

KS