ECLI:NL:CRVB:2019:2704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
17/6762 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor functies na WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als voedingsassistent werkte, was sinds 15 juni 2010 arbeidsongeschikt door rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2016 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 9,38%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat zij vervolgens in hoger beroep aanvocht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de in hoger beroep aangevoerde gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder in bezwaar en beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies, zoals administratief medewerker en samensteller van kunststof en rubberproducten, voldoende was gemotiveerd door de arbeidsdeskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.6762 WIA

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 augustus 2017, 17/2299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Namens appellante is
mr. D.W.M. van Erp verschenen, kantoorgenote van mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als voedingsassistent. Voor dat werk is zij op 15 juni 2010 uitgevallen met rugklachten. Bij besluit van 9 april 2013 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 19 april 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Aansluitend is aan appellante per 15 oktober 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Bij een herbeoordeling op 26 juli 2016 heeft een verzekeringsarts appellante gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts heeft een orthopedische, neurologische en psychiatrische expertise laten verrichten door DC Expertise Centrum. Mede op basis van deze op
13 oktober 2016 opgestelde rapporten heeft de verzekeringsarts op 8 november 2016 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft op
11 november 2016 rapport uitgebracht. Deze heeft een aantal functies geselecteerd die appellante met haar beperkingen zou kunnen uitoefenen. De mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 9,38%. Bij besluit van 11 november 2016 heeft het Uwv de
WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 12 januari 2017 beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Bij besluit van 25 april 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na medisch onderzoek geconcludeerd dat appellante beperkt is conform wat door de primaire verzekeringsarts werd aangenomen in de FML van 8 november 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek, zoals dat blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zorgvuldig is verricht. Dat aan dat rapport meerdere, slechts globale onderzoeken mede ten grondslag liggen maakt het medisch onderzoek nog niet onzorgvuldig. Daar komt volgens de rechtbank bij dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de voorgeschiedenis van appellante en van wat haar behandelaars hebben vastgesteld over haar klachten, dat toch wel enig lichamelijk en psychisch onderzoek mogelijk is geweest en dat in het kader van de expertises ook een MRI-onderzoek is verricht. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat bij beeldvormend onderzoek en bij lichamelijke onderzoeken door de verzekeringsartsen en de door de orthopedisch chirurg en neuroloog van DC Expertisecentrum verrichte lichamelijke onderzoeken, geen afwijkingen zijn geconstateerd die de ernst van de rugklachten kunnen verklaren en dat ook voor verdergaande psychische beperkingen bij de onderzoeken door de verzekeringsartsen en de psychiater van DC Expertisecentrum geen aanknopingspunten zijn te vinden. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met de arbeidskundige rapporten voldoende onderbouwd heeft dat de functies, uitgaande van de juistheid van de FML, geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Volgens appellante zijn er wel degelijk redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. Door haar klachten was het voor appellante onmogelijk om het onderzoek op een juiste en volledige manier uit te laten voeren, waardoor het onderzoek onvolledig en onbetrouwbaar is. Appellante is verder van mening dat zij niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Naast haar rug- en beenklachten ervaart appellante vermoeidheidsklachten. Voorts gebruikt appellante antidepressiva en is door een arts erkend dat zij, als gevolg van de chronische aspecifieke rugpijn, extreme bewegingsangst heeft.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar gezondheidssituatie op de datum in geding is in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en terecht geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten aannemen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies van administratief medewerker, samensteller kunststof en rubberproducten en samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige.
4.4.
Gelet op overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

KS