ECLI:NL:CRVB:2019:2703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
17/6223 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld en een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellant als 0% arbeidsongeschikt werd beoordeeld, heeft hij bezwaar aangetekend. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar het Uwv heeft in hoger beroep het bezwaar alsnog gegrond verklaard en een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat de medische situatie van appellant op de relevante data niet was veranderd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant adequaat waren vastgesteld. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.048,- bedragen.

Uitspraak

17.6223 WIA, 18/220 WIA

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 juli 2017, 17/1480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Bingӧl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 7 december 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Namens appellant is mr. Bingӧl verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker voor 29,96 uur per week. Op
1 september 2011 heeft hij zich ziek gemeld en in verband met het bereiken van de einde wachttijd heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant met ingang van 29 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden.
1.2.
Op 29 oktober 2013 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld. Appellant is met ingang
van 14 november 2015 tot en met 28 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van 100% arbeidsongeschiktheid.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv een
medisch onderzoek verricht op 25 februari 2016. De beperkingen van appellant zijn hierbij neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft een aantal functies geselecteerd en op basis daarvan geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 0% bedraagt. Bij besluit van 16 maart 2016 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij in aansluiting op het eindigen van de loongerelateerde WGA-uitkering geen verdere WIA-uitkering krijgt met ingang van 29 mei 2016.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 maart 2016 bij besluit
van 20 januari 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 november 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 januari 2017 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat niet alle geselecteerde functies passend zijn en op basis van deels nieuwe functies geconcludeerd dat appellant voor 26,22% arbeidsongeschikt is te beschouwen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en er geen reden aanwezig is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv. De geschiktheid van de geselecteerde functies is toereikend onderbouwd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep bij besluit van 7 december 2017 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard, onder vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure. Met betrekking tot de in bestreden besluit 1 vervatte arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft het Uwv alsnog een uitlooptermijn in acht genomen op grond waarvan aan appellant vanaf 29 mei 2016 tot 21 maart 2017 een WGA‑loonaanvullingsuitkering is toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op 100%.
3.2.
Appellant heeft te kennen gegeven zich evenmin te kunnen verenigen met bestreden besluit 2. Appellant heeft herhaald dat de medische oordeelsvorming door het Uwv onzorgvuldig is. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende beperkingen aangenomen en de geselecteerde functies zijn niet passend voor appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 1, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen.
4.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat de medische situatie van appellant op 21 maart 2017 niet anders was dan op 29 mei 2016. Gelet hierop heeft het Uwv het medisch onderzoek, dat zag op de datum 29 mei 2016, ook ten grondslag kunnen leggen aan de intrekking van de WIA-uitkering per 21 maart 2017. Anders dan appellant stelt is dit onderzoek als zorgvuldig aan te merken, nu appellant door de verzekeringsarts lichamelijk en psychisch is onderzocht, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van diens bevindingen en daarbij de beschikbare informatie uit de behandelend sector heeft betrokken.
4.4.
De juistheid van het medisch standpunt van het Uwv wordt niet in twijfel getrokken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen, zoals die destijds per einde wachttijd (14 november 2015) in verband met de psychische problematiek van appellant in het persoonlijk en sociaal functioneren en in de urenomvang waren gesteld, alsnog overgenomen. De stelling van appellant dat het medisch standpunt van het Uwv niet consistent is, wordt daarom niet gevolgd. Daarbij geldt dat de aangenomen beperkingen in de fysieke belastbaarheid van appellant overtuigend zijn gemotiveerd door de verzekeringsartsen. Dat appellant meer beperkingen ervaart dan in medisch objectieve zin zijn vastgesteld, geeft geen aanleiding om het medisch standpunt van het Uwv voor onjuist te houden.
4.5.
De geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies is voldoende toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt.
4.7.
Gelet op 4.1 is er aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep, in totaal € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 januari 2017 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 december 2017 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 170,- aan appellant in beroep en in hoger beroep
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.I. Heijkoop

CVG