ECLI:NL:CRVB:2019:2689
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-verzekering en toetsing aan rechtsbeginselen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1951 te Curaçao, heeft bezwaar gemaakt tegen een pensioenoverzicht van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) waarin werd gesteld dat zij over de periode van 1967 tot en met 1970 niet verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had dit bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.
De Centrale Raad oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellante niet verzekerd was voor de AOW over het genoemde tijdvak. De Raad benadrukte dat het de rechter niet vrijstaat om de billijkheid van de wet te beoordelen, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen. Bovendien werd verwezen naar artikel 120 van de Grondwet, dat een verbod inhoudt om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
Appellante had betoogd dat de toepassing van de wettelijke regeling in haar geval onbillijk was en verwees naar een brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Raad oordeelde echter dat de situatie van appellante niet vergelijkbaar was met de gevallen waar de brief op doelde, en dat er geen sprake was van omstandigheden die een afwijking van de strikte wetstoepassing rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.