ECLI:NL:CRVB:2019:2683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als tankoperator werkte, heeft zich in januari 2014 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2015, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,69% en later op 57,06%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten door het Uwv zijn onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, waaronder agorafobie en sociale fobie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante op de juiste wijze heeft beoordeeld en dat de FML correct is vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op meer dan 35% maar minder dan 80%.