ECLI:NL:CRVB:2019:268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
17/4484 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor gangbare arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich op 3 april 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een medische beoordeling door een verzekeringsarts op 22 maart 2016, werd vastgesteld dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar wel belastbaar was voor gangbare arbeid. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 13 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en dat zijn klachten waren toegenomen. Hij voerde aan dat het Uwv de diagnose van zijn behandelaars onjuist had overgenomen, wat de zorgvuldigheid van het onderzoek in twijfel trok.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.4484 ZW

Datum uitspraak: 30 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 mei 2017, 16/4754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Wortel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wortel en M.D.M. Metry, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Op 3 april 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 22 maart 2016 gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, maar hem voor gangbare arbeid belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 93,36% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 april 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De in beroep overgelegde medische informatie van NOAGG was al bekend bij de verzekeringsartsen en is in de medische beoordeling betrokken. In beroep is verder geen nieuwe medische informatie overgelegd die betrekking heeft op de datum in geding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht, omdat er geen sprake is van twijfel aan de rapporten van de verzekeringsartsen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat ook het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is geweest.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat zijn lichamelijke en psychische klachten zijn toegenomen. Over de psychische klachten heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de door NOAGG gestelde diagnose onjuist heeft overgenomen in de medische rapporten, waardoor het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en ten onrechte niet meer beperkingen zijn aangenomen. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant in hoger beroep informatie van Indigo Midden-Nederland van 20 juni 2016 overgelegd. Over zijn lichamelijke klachten heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen op het gebruik van zijn linkerarm in verband met spanningsklachten. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant informatie van zijn behandelend fysiotherapeut overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de conclusies die uit die onderzoeken zijn getrokken. Ook in wat in hoger beroep is aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellant op de datum in geding, te weten 13 mei 2016, onjuist hebben ingeschat. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, daarbij de informatie van NOAGG van 29 oktober 2015 betrokken en bij appellant een medisch onderzoek verricht. Uit de informatie van NOAGG en uit het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts de conclusie getrokken dat appellant met name psychosociale problemen heeft en spannings- en stemmingsklachten heeft ontwikkeld die als licht worden ingeschat en leiden tot licht tot matige beperkingen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier eveneens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en appellant onderzocht. In het rapport van 9 augustus 2016 heeft deze verzekeringsarts als onderzoeksbevindingen vermeld dat bij appellant geen sprake is van een geremde psychomotoriek, de stemming neutraal is, het affect normaal moduleert, sprake is van een normale contactgroei, de aandacht en concentratie tijdens het gesprek goed zijn, het geheugen ongestoord is en het denken geen afwijkingen vertoont. Op basis van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren iets aan te passen en een aangepaste FML van 9 augustus 2016 opgesteld. Daarbij heeft hij rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant op de datum in geding. In het rapport van 5 september 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd gereageerd op de in hoger beroep overgelegde informatie van Indigo Midden-Nederland. Hierbij heeft deze verzekeringsarts vermeld dat bij lichte tot matige depressieve stoornissen en een paniekstoornis zonder agorafobie men in het algemeen in staat is om te werken in passend werk. Beperkingen gelden dan met name voor complexe taken, een beroep op intensief aanpassingsvermogen, managementtaken of uitvoerende taken die veel concentratie of besluitvaardigheid vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat de gegevens uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten en die van de behandelaars in hoofdlijnen overeenkomen. Begrijpelijk is geconcludeerd dat de lichte tot matige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zoals vermeld in de FML van 9 augustus 2016 in overeenstemming zijn met de medische informatie van de behandelaars. Dat deze behandelaars andere (voorlopige) diagnoses noemen dan de verzekeringsartsen van het Uwv leidt niet tot een ander oordeel, gelet op vaste rechtspraak dat het stellen van een diagnose niet bepalend is voor de vraag of arbeidsbeperkingen moeten worden aangenomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9759). Verder kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat uit de informatie van de behandelend fysiotherapeut niet blijkt dat appellant op de datum in geding onder behandeling was, zodat deze informatie ook niet leidt tot twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies, die eenvoudige en routinematige uitvoerende werkzaamheden betreffen, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md