ECLI:NL:CRVB:2019:268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor gangbare arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich op 3 april 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een medische beoordeling door een verzekeringsarts op 22 maart 2016, werd vastgesteld dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar wel belastbaar was voor gangbare arbeid. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 13 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en dat zijn klachten waren toegenomen. Hij voerde aan dat het Uwv de diagnose van zijn behandelaars onjuist had overgenomen, wat de zorgvuldigheid van het onderzoek in twijfel trok.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.