ECLI:NL:CRVB:2019:2669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake beëindiging van de Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewetuitkering per 10 november 2014 te beëindigen. Appellant, die zich op 12 september 2013 ziek meldde met psychische klachten, heeft in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ontvangen. Het Uwv concludeerde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft later, na een hartstilstand in juni 2016, zijn situatie opnieuw ter beoordeling voorgelegd, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er onvoldoende medische gronden zijn om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. De Raad bevestigt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 10 september 2014. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.