ECLI:NL:CRVB:2019:2659
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde gezamenlijke huishouding
Op 23 juli 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) vanwege een niet-gemelde gezamenlijke huishouding. Appellante ontving bijstand als alleenstaande ouder, maar na een anonieme melding heeft de Sociale Recherche Maastricht onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante samenwoonde met A, wat haar recht op bijstand beïnvloedde.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van appellante en A, afgelegd tijdens het onderzoek, voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Raad heeft de criteria voor een gezamenlijke huishouding, zoals vastgelegd in de PW, toegepast en geconcludeerd dat appellante en A aan deze criteria voldeden.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd, omdat zij in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerde met A. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.