In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht voor een ongeval dat betrokkene op 28 december 2012 heeft gehad tijdens het schoonmaken van de cabine van een vuilniswagen. Betrokkene, die sinds 1985 in dienst was bij de gemeente Maastricht, viel uit de cabine en liep daarbij letsel op. Na het ongeval werd betrokkene op 28 december 2014 ontslagen wegens ongeschiktheid door ziekte en ontving hij een WGA-uitkering.
Betrokkene stelde het college aansprakelijk voor de schade die hij had geleden door het ongeval. Het college wees deze aansprakelijkheid af, met de argumentatie dat het ongeval niet in overwegende mate zijn grondslag vond in de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college gegrond en kende hem een aanvullende uitkering toe op grond van artikel 7:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Maastricht (AGM), omdat het ongeval als een dienstongeval werd aangemerkt.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verhoogd risico op een val uit de cabine tijdens de schoonmaakwerkzaamheden. De Raad oordeelde dat het college voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en dat het ongeval niet aan schuld of nalatigheid van betrokkene was te wijten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college ongegrond.