ECLI:NL:CRVB:2019:2644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de periode van 13 november 2008 tot 1 oktober 2017, tot een bruto bedrag van € 197.739,78. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte en de gronden niet binnen de gestelde hersteltermijn zijn ingediend. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het faxbericht van 7 december 2017, dat naar een onjuist faxnummer zou zijn verzonden, niet heeft meegewogen. Ook heeft hij gesteld dat de rechtbank een verzoek om uitstel van de zitting heeft genegeerd. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet tijdig indienen van de bezwaargronden hem niet kan worden verweten. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.