ECLI:NL:CRVB:2019:2644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
18/4270 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de periode van 13 november 2008 tot 1 oktober 2017, tot een bruto bedrag van € 197.739,78. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte en de gronden niet binnen de gestelde hersteltermijn zijn ingediend. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het faxbericht van 7 december 2017, dat naar een onjuist faxnummer zou zijn verzonden, niet heeft meegewogen. Ook heeft hij gesteld dat de rechtbank een verzoek om uitstel van de zitting heeft genegeerd. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet tijdig indienen van de bezwaargronden hem niet kan worden verweten. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.

Uitspraak

18.4270 WAO

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juni 2018, 18/1461 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Doornbos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 29 september 2017 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van
13 november 2008 tot 1 oktober 2017 teruggevorderd tot een bruto bedrag van € 197.739,78. Bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2018 (bestreden besluit) is het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevat en binnen de daartoe gestelde hersteltermijn evenmin de gronden van het bezwaar zijn ingediend bij het Uwv.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft de ontvangst van de brief van
14 november 2017 van het Uwv, waarbij hem een hersteltermijn van vier weken is geboden, niet betwist. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat binnen de geboden hersteltermijn alsnog de gronden zijn ingediend. Evenmin is gebleken dat appellant op 7 december 2017 een faxbericht bij het Uwv heeft ingediend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat, gegeven zijn belangen, de rechtbank de omstandigheid dat het faxbericht van 7 december 2017 naar zijn zeggen naar een onjuist faxnummer is verzonden, “met de mantel der liefde zou hebben moeten bedekken”. Daar komt nog bij, volgens appellant, dat de rechtbank ten onrechte een verzoek om uitstel van de zitting heeft genegeerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Appellant heeft, ook in hoger beroep, niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat het niet tijdig indienen van de bezwaargronden hem niet kan worden verweten. Het argument dat de rechtbank de bedoelde omissie “met de mantel der liefde had moeten bedekken” maakt niet dat de niet‑ontvankelijkverklaring niet in stand kan blijven.
4.3.
De omstandigheid dat de rechtbank het verzoek om uitstel van de zitting niet heeft gehonoreerd kan het overwogene onder 4.2 niet anders maken. Overigens is alleen appellant zelf, vlak voor aanvang van de geplande behandeling, wegens gestelde ziekte verhinderd gemeld. Gemachtigde van appellant had de belangen van appellant ter zitting kunnen behartigen, maar is zonder berichtgeving eveneens niet verschenen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.R. Trox

TM