ECLI:NL:CRVB:2019:2594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die tot 14 augustus 2013 als tandartsassistente werkte. Appellante viel op 11 december 2012 uit voor haar werkzaamheden en ontving vanaf 9 december 2014 een WGA-uitkering, aanvankelijk berekend op 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv op 29 december 2015, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, concludeerde het Uwv dat appellante per 9 augustus 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat haar medische situatie onveranderd was ten opzichte van 2014, en dat zij volledig arbeidsongeschikt was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML op juiste gronden was vastgesteld. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.