ECLI:NL:CRVB:2019:2593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
17/5736 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-vervolguitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als schoonmaker heeft gewerkt, heeft zich op 7 mei 2014 ziek gemeld met rugklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag op basis van de Wet WIA heeft een verzekeringsarts appellant belastbaar geacht, met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die op 40,29% was vastgesteld. Na herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 47,16%. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant overtuigend is gemotiveerd en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij als volledig arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 47,16%. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere stellingen gekwalificeerd en heeft geconcludeerd dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hebben aangetoond dat de functies voor appellant medisch passend zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5736 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2017, 16/4363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.C. Engels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker. Op 7 mei 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met rugklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en was hij werkzaam als industrieel reiniger.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 59,71% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 5 april 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 4 mei 2016 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 40,29% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 augustus 2016 de FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML geconcludeerd dat drie van de geselecteerde functies niet meer passend zijn en heeft twee nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt hierdoor naar 47,16%. Bij besluit van 18 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard. De loongerelateerde WGA-uitkering wijzigt niet. De WGA-vervolguitkering per 1 juli 2016 wijzigt omdat appellant wordt ingedeeld in de klasse 45-55% arbeidsongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische belastbaarheid van appellant op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd en er geen aanleiding is om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Uit de medische informatie blijkt niet dat appellant verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door hem dagelijks ondervonden medische beperkingen zijn onderschat. Hij kan niet gedurende acht uur per dag en 40 uur per week werkzaamheden verrichten en dient als volledig arbeidsongeschikt te worden aangemerkt. Appellant voert verder aan dat de geduide functies niet passend zijn en geen recht doen aan zijn gezondheidstoestand.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 mei 2016 heeft vastgesteld op 47,16%.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Benadrukt wordt dat de reeds in het dossier aanwezige medische gegevens van de radioloog, de revalidatiearts en de neuroloog bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend waren en zijn meegewogen in zijn oordeel. In verband met de rugklachten zijn door het Uwv in de FML forse lichamelijke beperkingen opgenomen. Verder is van belang dat appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt is, in hoger beroep niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De grond dat appellant volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, slaagt dan ook niet.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 augustus 2016 hebben de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) W.M. Swinkels
IvR