ECLI:NL:CRVB:2019:2584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die sinds 2 februari 2010 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had haar na afloop van deze uitkering een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar de werkgever van appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat er geen actueel sociaal medisch oordeel aan ten grondslag lag. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft het Uwv vastgesteld dat appellante 55,05% arbeidsongeschikt is.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellante betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld die concludeerde dat de FML van 17 februari 2015 niet het juiste beeld gaf van de beperkingen van appellante. De deskundige heeft vastgesteld dat appellante op de datum in geding, 21 september 2014, meer beperkingen had dan in de eerdere FML was opgenomen. De Raad heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist was. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 5.931,48 bedragen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, maar erkent de noodzaak van een zorgvuldiger medische evaluatie en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.