ECLI:NL:CRVB:2019:2578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde militair invaliditeitspensioen na melding van samenwoning
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen van een militair invaliditeitspensioen (mip) aan appellant, die sinds 1 januari 2015 ook een militair ouderdomspensioen ontvangt. De staatssecretaris van Defensie heeft appellant op basis van zijn samenwoning met een partner, die een zelfstandig AOW-recht heeft, een korting op het mip opgelegd. Appellant had in juli 2016 aan de Sociale Verzekeringsbank (Svb) gemeld dat hij samenwoonde, maar de staatssecretaris ontving pas op 8 augustus 2017 de melding van appellant zelf. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant zijn samenwoning tijdig had moeten melden aan de staatssecretaris en niet enkel aan de Svb. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de staatssecretaris bevoegd was om het teveel ontvangen bedrag van € 5.749,08 bruto terug te vorderen. De zesmaandenjurisprudentie, die de terugvordering in de tijd beperkt, is in dit geval niet van toepassing, omdat de staatssecretaris pas na de melding van appellant op 8 augustus 2017 op de hoogte was van de samenwoning. De Raad ziet geen aanleiding om de staatssecretaris niet te volgen in zijn standpunt dat appellant zijn samenwoning rechtstreeks had moeten melden.