ECLI:NL:CRVB:2019:2576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering vertrekstimuleringspremie wegens onredelijke verhouding tussen premie en rendement voor de organisatie
Op 1 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de korpschef van politie. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar verzoek om een vertrekstimuleringspremie was afgewezen. De korpschef had deze premie geweigerd op basis van artikel 20e van de Regeling LSS, omdat er geen redelijke verhouding bestond tussen de omvang van de premie en het rendement voor de organisatie. Appellante was werkzaam als Docent D en had op eigen verzoek eervol ontslag gekregen. Haar verzoek om de vertrekstimuleringspremie werd afgewezen omdat er binnen haar team sprake was van overbezetting, maar de korpschef stelde dat haar vertrek niet zou bijdragen aan het verminderen van deze overbezetting. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid de premie had kunnen weigeren, gezien de specifieke gedragswetenschappelijke expertise van appellante die niet vervangbaar was door andere docenten. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid tot het toekennen van de premie discretionair is en dat het dienstbelang moet worden afgewogen tegen het persoonlijk belang van de ambtenaar. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.