ECLI:NL:CRVB:2019:2576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
18/6085 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vertrekstimuleringspremie wegens onredelijke verhouding tussen premie en rendement voor de organisatie

Op 1 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de korpschef van politie. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar verzoek om een vertrekstimuleringspremie was afgewezen. De korpschef had deze premie geweigerd op basis van artikel 20e van de Regeling LSS, omdat er geen redelijke verhouding bestond tussen de omvang van de premie en het rendement voor de organisatie. Appellante was werkzaam als Docent D en had op eigen verzoek eervol ontslag gekregen. Haar verzoek om de vertrekstimuleringspremie werd afgewezen omdat er binnen haar team sprake was van overbezetting, maar de korpschef stelde dat haar vertrek niet zou bijdragen aan het verminderen van deze overbezetting. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid de premie had kunnen weigeren, gezien de specifieke gedragswetenschappelijke expertise van appellante die niet vervangbaar was door andere docenten. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid tot het toekennen van de premie discretionair is en dat het dienstbelang moet worden afgewogen tegen het persoonlijk belang van de ambtenaar. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.6085 AW

Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 oktober 2018, 18/871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E. Schat hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. H.A.E. van Soest, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019. Namens appellante is verschenen mr. H.S. de Lint, advocaat en opvolgend gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Soest, I. Nieuwenhuis en J.H. Reuvers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij de [werkgever] in de LFNP-functie van Docent D, vallend onder het voormalig dienstonderdeel [naam dienstonderdeel], met als aandachtsgebied [gedragsgebied]. De functie was gewaardeerd in salarisschaal 11.
1.2.
Bij besluit van 13 juli 2017 is aan appellante op eigen verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 september 2017.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2017 is het verzoek van appellante om overeenkomstig de Regeling landelijk sociaal statuut politie (Regeling LSS) in aanmerking te komen voor een vertrekstimuleringspremie afgewezen. Daartoe is overwogen dat binnen het team van appellante sprake was van overbezetting. Echter werd niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 20e van de Regeling LSS. Er bestond namelijk geen redelijke verhouding tussen de omvang van de vertrekstimuleringspremie en het rendement voor de organisatie.
1.4.
Bij besluit van 15 januari 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2017 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat met het vertrek van appellante geen bijdrage wordt geleverd aan de vermindering van overbezetting omdat er juist een toenemende behoefte is aan gedragswetenschappelijke expertise. Door haar vertrek moest het verlies aan gedragswetenschappelijke expertise worden opgevangen door nieuw aan te trekken capaciteit, waardoor de aanwezige overbezetting ongewijzigd bleef.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat uit de gedingstukken en de e-mail van de team chef van appellante (G) van 6 augustus 2018 volgt dat appellante een specifieke gedragswetenschappelijke expertise had. Die specifieke expertise is niet of nauwelijks vervangbaar door docenten of anderen zonder die expertise. Hoewel op teamniveau sprake is van overbezetting, bestond deze overbezetting niet op gedragswetenschappelijk
expertise-niveau. De korpschef heeft het vertrek van appellante moeten compenseren en heeft de wijze waarop dat is gedaan uiteengezet bij voornoemde e-mail van 6 augustus 2018. Gelet op deze omstandigheden mocht de korpschef het toekennen van de vertrekstimuleringspremie in redelijkheid weigeren wegens het ontbreken van een redelijke verhouding tussen de omvang van de vertrekstimuleringspremie en het rendement voor de organisatie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is afgewezen.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Artikel 20d, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling LSS bepaalt dat een ambtenaar met een functie vallend onder het domein Ondersteuning bij de korpschef kan verzoeken om een vertrekstimuleringspremie indien die ambtenaar een bijdrage levert aan het terugdringen van de overbezetting doordat hij buiten de politie werkzaam gaat zijn.
3.2.
Niet in geschil is dat ten tijde van het verzoek om de vertrekstimuleringspremie sprake was van overbezetting op teamniveau. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 20d, eerste lid, aanhef en onder b, van de LSS.
3.3.
Uit artikel 20e van de Regeling LSS volgt dat voor het toekennen van een vertrekstimuleringspremie, als bedoeld in artikel 20d van de Regeling LSS, in elk geval de voorwaarde geldt dat een redelijke verhouding bestaat tussen de omvang van de voorziening in geld en arbeidstijd en het rendement van de investering voor ambtenaar en organisatie.
3.4.
In de Nota van Toelichting bij artikel 20e van de Regeling LSS (Staatsblad 2016, nr. 68739) staat dat de nadere toekenningsvoorwaarden worden vastgesteld door het bevoegd gezag. Het uitgangspunt bij deze toekenningsvoorwaarden is dat het bevoegd gezag een discretionaire bevoegdheid heeft. Hierbij moet de investering van de organisatie opwegen tegen het te behalen rendement door het vertrek van de ambtenaar. Het is ter beoordeling van het bevoegd gezag of, en in welke omvang een voorziening ook daadwerkelijk wordt toegekend en of dit met het oog op de financiële ruimte toelaatbaar is. Het bevoegd gezag weegt daarbij het dienstbelang af tegen het persoonlijk belang van de politieambtenaar.
3.5.
Nu de bevoegdheid tot het toekennen van een vertrekstimuleringspremie op grond van de Regeling LSS van discretionaire aard is, moet het gebruik ervan door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst.
3.6.
Appellante betoogt, samengevat, dat de korpschef in redelijkheid de vertrekstimuleringspremie niet mag weigeren. Dit betoog slaagt niet. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de korpschef het toekennen van de vertrekstimuleringspremie in redelijkheid heeft mogen weigeren wegens het ontbreken van een redelijke verhouding tussen de omvang van de vertrekstimuleringspremie en het rendement voor de organisatie als bedoeld in artikel 20e van de Regeling LSS. Hij neemt dit oordeel over en maakt de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd tot de zijne.
3.7.
Uit 3.1 tot en met 3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) F. Demiroğlu
md