ECLI:NL:CRVB:2019:2574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
18/4973 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitstroompremie op basis van sociaal plan bij reorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de toekenning van een uitstroompremie aan een ambtenaar, betrokkene, die werkzaam was bij de gemeente Hardinxveld-Giessendam. Betrokkene was in kennis gesteld van het vervallen van haar functie in het kader van een reorganisatie en had verzocht om een uitstroompremie op basis van artikel 5:2 van het sociaal plan. Het college van burgemeester en wethouders had dit verzoek afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat betrokkene recht had op de premie ter hoogte van zeven maandsalarissen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de tekst van artikel 5:2 van het sociaal plan helder was en niet voor meerdere uitleg vatbaar. De Raad stelde vast dat betrokkene voldeed aan de voorwaarden voor de uitstroompremie, aangezien zij boventallig was verklaard en er geen passende functie beschikbaar was. Het college's betoog dat de premie alleen bedoeld was voor medewerkers die gestimuleerd moesten worden tot vertrek, werd verworpen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de uitstroompremie moest toekennen.

Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.024,- en werd een griffierecht van € 508,- opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.

Uitspraak

18.4973 AW

Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 augustus 2018, 18/925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam (college)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.H. Gerritsen een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Brugman en drs. R. ‘t Hoen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Gerritsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als [naam functie 1] binnen het cluster [cluster] van de gemeente Hardinxveld-Giessendam. Deze functie was gewaardeerd met schaal 8.
1.2.
Bij voornemen van 9 februari 2017 is betrokkene in kennis gesteld dat met ingang van
1 januari 2018 haar functie in het kader van de reorganisatie komt te vervallen en dat ze wordt uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van haar belangstelling voor de functie van [naam functie 2] ([naam functie 2]), schaal 11.
1.3.
Bij brief van 11 mei 2017 heeft de gemeentesecretaris het plaatsingsplan voorgelegd aan de Plaatsingsadviescommissie (PAC). In dit plaatsingsplan staat dat betrokkene heeft gesolliciteerd naar een nieuwe functie en dat zij kan worden geplaatst. Bij brief van 19 mei 2017 heeft de PAC geadviseerd het plaatsingsplan, voor zover dit de positie van betrokkene betreft, vast te stellen.
1.4.
Bij brief van 8 juni 2017 heeft betrokkene verzocht om ontslag met ingang van
1 september 2017 en toekenning van een uitstroompremie als bedoeld in artikel 5:2, onderdeel B, van het Sociaal Plan Toetreding GR Drechtsteden en nieuwe gemeentelijke organisatie (sociaal plan).
1.5.
Bij besluit van 5 juli 2017 is betrokkene met ingang van 1 september 2017 eervol ontslag verleend en is haar verzoek om een uitstroompremie afgewezen. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 5 juli 2017 herroepen voor zover dat ziet op de toepassing van artikel 5:2 van het sociaal plan en het college opgedragen aan betrokkene een uitstroompremie toe te kennen ter hoogte van zeven maandsalarissen. Volgens de rechtbank is niet in geschil dat de functie van betrokkene niet terugkomt. Evenmin is in geschil dat betrokkene op dat moment boventallig was verklaard en dat zij (nog) geen voorgenomen besluit had ontvangen voor plaatsing op een functie. Daarmee voldoet betrokkene aan de voorwaarden voor de uitstroompremie. Een grammaticale uitleg van
artikel 5:2 van het sociaal plan leidt tot de conclusie dat betrokkene recht heeft op de uitstroompremie ter hoogte van zeven maandsalarissen. Daarbij is ook van belang dat de functie, waarop betrokkene gesolliciteerd heeft en volgens het college op geplaatst kon worden, nu deze functie meer dan twee salarisschalen hoger is ten opzichte van de functie van [naam functie 1] volgens artikel 1:5, dertiende lid, van het sociaal plan, geen passende functie is. Het betoog van het college dat artikel 5:2 van het sociaal plan is bedoeld om ambtenaren te stimuleren op zoek te gaan naar een andere baan wordt niet gevolgd omdat voor deze uitleg geen aanknopingspunten zijn.
3. In hoger beroep heeft het college zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 5:2 van het sociaal plan luidt, voor zover hier van belang:
“De ambtenaar kan aanspraak maken op de onderstaande voorzieningen vanaf het moment dat duidelijk is dat voor de ambtenaar mogelijk geen uitwisselbare of passende functie beschikbaar is tot aan het moment dat voor de ambtenaar een voorgenomen besluit tot plaatsing is uitgebracht.
Vanaf het moment dat een voorgenomen plaatsingsbesluit is uitgebracht, zijn de voorzieningen alleen van toepassing op boventallige ambtenaren. De flankerende maatregelen zijn niet van toepassing op ambtenaren waar reeds andere afspraken mee zijn gemaakt.”
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitstroompremie genoemd in artikel 5:2, onder B, van het sociaal plan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college gehouden is om de uitstroompremie toe te kennen op grond van louter een grammaticale uitleg van artikel 5:2 van het sociaal plan. Het college betoogt, kort samengevat, dat de uitstroompremie alleen bedoeld is voor medewerkers die moeten worden gestimuleerd tot vertrek omdat zij anders boventallig dreigen te worden. Betrokkene kon geplaatst worden in een passende functie en hoefde dus niet gestimuleerd te worden tot vertrek. Een strikt grammaticale uitleg van
artikel 5:2 van het sociaal plan zou, gelet op die omstandigheden, in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
4.3.
Dit betoog slaagt niet. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de tekst van
artikel 5:2 van het sociaal plan helder en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, zodat niet wordt toegekomen aan een nadere beoordeling van de bedoeling van partijen bij het overeengekomen sociaal plan en de verwachtingen die zij daaraan wederzijds mochten ontlenen. De beschikbare stukken bevatten geen aanknopingspunten voor de door het college voorgestane uitleg en bedoeling van de bepalingen in het sociaal plan over de uitstroompremie. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college, op grond van artikel 5:2 van het sociaal plan, een uitstroompremie ter hoogte van zeven maandsalarissen moet toekennen aan betrokkene.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van het college niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.024,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
€ 1.024,-;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019.
(getekend) J.J.T van den Corput
(getekend) F. Demiroğlu
md