ECLI:NL:CRVB:2019:2558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
18/269 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdragsgerechtigdheid en buitenlandbijdrageplicht in het socialezekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het CAK, dat hem op grond van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 883/2004 als verdragsgerechtigde heeft aangemerkt. Dit betekent dat hij recht heeft op zorg in het Verenigd Koninkrijk ten laste van Nederland, en dat hij vanaf 1 januari 2006 een buitenlandbijdrage verschuldigd is.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De appellant betwist dat hij vanaf 6 februari 2010 nog steeds verdragsgerechtigd en bijdrageplichtig is, en stelt dat hij zich in maart 2010 in Nederland heeft gevestigd. Echter, de Raad oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer in het Verenigd Koninkrijk woont. Zijn standpunt is niet onderbouwd en staat in tegenspraak met eerdere verklaringen die hij heeft afgelegd.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt, en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J. Brand, met M.A.E. Lageweg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.

Uitspraak

18.269 ZVW

Datum uitspraak: 17 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 december 2017, 16/5753 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk) (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 2 mei 2017 (bestreden besluit) waarbij CAK beslissend op bezwaar, zijn besluit van 1 augustus 2016 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit heeft CAK appellant op grond van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) vanaf
6 februari 2005 als verdragsgerechtigde aangemerkt waardoor hij recht heeft op zorg in het Verenigd Koninkrijk ten laste van Nederland. Daarvoor is hij vanaf 1 januari 2006 een buitenlandbijdrage verschuldigd.
2. Appellant bestrijdt in hoger beroep dat hij vanaf 6 februari 2010 verdragsgerechtigd en bijdrageplichtig is. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij vanaf 6 februari 2010 niet meer in het Verenigd Koninkrijk woont omdat hij zich in maart 2010 in Nederland heeft gevestigd en daarna door Europa heeft gereisd, zonder daarbij ooit langer dan drie maanden in een land te hebben verbleven.
3.1.
Appellant heeft de juistheid van zijn standpunt vermeld onder 2 dat hij vanaf
6 februari 2010 niet meer in het Verenigd Koninkrijk woont niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft zijn standpunt op geen enkele wijze onderbouwd. Daarbij komt dat zijn standpunt in tegenspraak is met hetgeen door hem is vermeld op het op 16 mei 2014 ondertekende
E-121 formulier en in zijn bezwaarschrift van 7 april 2016. Het is ook in tegenspraak met hetgeen hij omtrent zijn verblijfplaats heeft gezegd blijkens het verslag van de telefonische hoorzitting van het CAK van 25 april 2017. Appellant heeft steeds te kennen gegeven dat hij in het Verenigd Koninkrijk woont. Bij het vorenstaande komt dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank van
5 mei 2014 waarin is vastgesteld dat appellant vanaf 6 februari 2005 niet verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten omdat hij niet in Nederland woont.
3.2.
Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 6 februari 2010 niet langer in het Verenigd Koninkrijk woont slaagt zijn hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.E. Lageweg
md