ECLI:NL:CRVB:2019:2555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
15/409 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en de noodzaak tot urenbeperking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich op 17 januari 2011 ziek meldde vanwege psychische klachten, had eerder recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 17 juni 2013, wat appellant aanvecht. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft deskundigen ingeschakeld om de situatie van appellant te beoordelen. De deskundige, psychiater H.N. Sno, concludeerde dat er bij appellant sprake was van een depressieve stoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, maar zag geen noodzaak voor een urenbeperking. Het Uwv paste de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan op basis van de conclusies van de deskundige, maar handhaafde de beslissing om geen urenbeperking te stellen. De Raad oordeelde dat het Uwv de FML op zorgvuldige wijze had aangepast en dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden in de geselecteerde functies. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15.409 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 december 2014, 13/5760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 juli 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een expertiserapport van psychiater H.S.R. Witte d.d. 22 januari 2016 aan de Raad gezonden. Namens het Uwv heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
29 februari 2016 op dit rapport gereageerd.
Appellant heeft een brief van psychiater Witte van 20 september 2016 aan de Raad gezonden.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier op 29 september 2016 op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.
Vervolgens is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. H.N. Sno, psychiater, benoemd als deskundige. Deze deskundige heeft op 18 mei 2018 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op het rapport van de deskundige, waarbij het Uwv reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2018 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 juli 2018 heeft ingediend.
Desgevraagd heeft psychiater Sno op 19 oktober 2018 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2018.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 28 november 2018 een nadere reactie gegeven.
Appellant heeft een expertiserapport van verzekeringsarts W.C. Hovy van 15 november 2018 aan de Raad gezonden. Het Uwv heeft op 25 februari 2019 een reactie gegeven op dit rapport.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 19 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.P. van Stralen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als reisverkoper. Hij heeft zich op 17 januari 2011 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 7 december 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 januari 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij een tweede besluit van 7 december 2012 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant per 17 juni 2013 (de einddatum van de loongerelateerde uitkering) beëindigd.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het beëindigingsbesluit van 7 december 2012 is bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar het expertiserapport van psychiater Witte, aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn klachten hebben onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.1.
De Raad heeft aanleiding gezien om zich te laten adviseren en heeft de onder Procesverloop genoemde deskundige ingeschakeld.
3.3.2.
Psychiater Sno heeft geconcludeerd dat bij appellant op 17 juni 2013 sprake was van een depressieve stoornis (licht) en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Volgens Sno behoeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2012 op enkele onderdelen betreffende het persoonlijk en sociaal functioneren aanpassing. Tevens heeft Sno in zijn rapport vermeld dat hij een urenbeperking noodzakelijk acht.
3.3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige op 6 juli 2018 de FML aangepast. De door de deskundige voorgestelde aanvullende beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren zijn overgenomen. Een urenbeperking acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 12 juli 2018 vastgesteld dat er met de bijstelde FML voldoende voorbeeldfuncties resteren om de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is te handhaven.
3.3.4.
Appellant heeft te kennen gegeven dat het voorstel van de deskundige om een urenbeperking te stellen ten onrechte niet is overgenomen.
3.3.5.
De deskundige heeft in reactie op het verzoek van de Raad om te reageren op de aangepaste FML, zonder urenbeperking, bericht dat de FML een voor en door verzekeringsgeneeskundigen ontwikkeld instrument is en dat het uiteindelijk aan een verzekeringsarts is om een definitieve uitspraak over de belastbaarheid te doen.
3.3.6.
Vervolgens heeft de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts Hovy in een rapport van 15 november 2018, waarin een reactie wordt gegeven op het rapport van de deskundige, geconcludeerd dat er in verzekeringsgeneeskundige zin geen reden is voor een duurbeperking in passend werk. Hovy stelt aanvullende beperkingen voor ten aanzien van hoog handelingstempo en werken na 20.00 uur in de avond en ’s nachts.
3.3.7.
Het Uwv heeft in reactie op het rapport van verzekeringsarts Hovy te kennen gegeven dat in de voorbeeldfuncties geen sprake is van een hoog handelingstempo of werken na 20.00 uur in de avond.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant vanaf 17 juni 2013 niet langer recht heeft op een WIA-uitkering.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
4.3.
Het Uwv heeft de FML overeenkomstig de conclusies van de deskundige aangepast, behoudens de door de deskundige vermelde noodzaak tot het stellen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van de deskundige afdoende gemotiveerd dat er vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt geen reden is voor een urenbeperking. Overigens heeft ook de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts Hovy geen noodzaak gezien voor een urenbeperking.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 juli 2018 wordt met de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschreden. Dat wordt niet anders indien de door Hovy voorgestelde beperkingen voor een hoog handelingstempo of werk in de avond of nacht zouden worden overgenomen, aangezien deze aspecten in deze functies niet voorkomen.
4.5.
Gezien wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.1.
Gelet op de aanpassing van de FML in hoger beroep en de daarop gevolgde nadere arbeidskundige onderbouwing was het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. De schending van artikel 7:12 van de Awb wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant door deze schending niet is benadeeld. De conclusie is dat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
5.2.
In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en op € 1.536,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot
en bedrag van in totaal € 2.560,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 166,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) W.M. Swinkels
GdJ