ECLI:NL:CRVB:2019:255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
17/655 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 29 mei 2008 niet meer kan werken als operator. Appellant was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontving een WGA-uitkering. Na een verzoek om herbeoordeling in 2014, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,5% met een resterende verdiencapaciteit van € 2.066,79 per maand. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad heeft deze niet als voldoende overtuigend beschouwd om tot een ander oordeel te komen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier L. Boersma, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2019.

Uitspraak

17.655 WIA

Datum uitspraak: 24 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
15 december 2016, 16/2224 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van Os. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 29 mei 2008 uitgevallen voor zijn werk als operator bij zijn werkgever [naam werkgever] . [naam werkgever] is eigenrisicodrager voor de WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 juni 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij appellant volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Laatstelijk heeft het Uwv appellant met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een
WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.866,24.
1.2.
Op 15 oktober 2014 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd en verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 14 april 2015 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 14 april 2015 vastgesteld op 39,5% en de resterende verdiencapaciteit op € 2.066,79 per maand. Vastgesteld is dat appellant niet voldoet aan de inkomenseis. De hoogte van de vervolguitkering wijzigt niet. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat hij meent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 8 maart 2016
(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de belastbaarheid van appellant niet juist is vastgesteld en dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij is niet in staat werkzaamheden te verrichten en dient daarom als volledig arbeidsongeschikt te worden aangemerkt. Ter onderbouwing heeft appellant verwezen naar de in beroep bij de rechtbank overgelegde medische stukken van zijn behandelaars.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig zijn geweest en dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. De rechtbank is in haar uitspraak afdoende ingegaan op de door appellant overgelegde medische stukken van zijn behandelend cardioloog, neuroloog en psycholoog. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht worden onderschreven. Ter zitting is namens appellant nogmaals verwezen naar de op verzoek van het Uwv verrichte psychiatrische expertise van 12 september 2011, waarin door psychiater Notten is vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant beperkt is. Overwogen wordt dat de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk en overtuigend hebben gemotiveerd dat bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellant rekening is gehouden met zijn recente psychische situatie. De psychiatrische expertise waar appellant naar verwijst kan hier niet aan afdoen. Dit rapport dateert van ruim vóór de datum in geding van 14 april 2015. De stelling dat dit rapport ten tijde van de datum in geding nog actueel was, omdat de psychische situatie van appellant sindsdien niet verbeterd is, heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma
md