ECLI:NL:CRVB:2019:255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 29 mei 2008 niet meer kan werken als operator. Appellant was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontving een WGA-uitkering. Na een verzoek om herbeoordeling in 2014, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,5% met een resterende verdiencapaciteit van € 2.066,79 per maand. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad heeft deze niet als voldoende overtuigend beschouwd om tot een ander oordeel te komen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier L. Boersma, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2019.