ECLI:NL:CRVB:2019:2546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die zich op 8 juli 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat het Uwv geen onafhankelijke psychiater hoefde in te schakelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv een psychiatrische expertise had moeten laten verrichten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 35% had vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, wat leidde tot een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De totale kosten van rechtsbijstand werden vastgesteld op € 2.048,-, en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 170,- aan appellant.