ECLI:NL:CRVB:2019:2543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld op 13 maart 2014, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsarts had in zijn rapporten voldoende rekening gehouden met de beperkingen van de appellant. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten waren verergerd en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Echter, de Raad oordeelde dat de medische stukken die de appellant had overgelegd geen aanleiding gaven om de eerdere conclusies van het Uwv te herzien.
De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant en dat er geen grond was voor een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten of schadevergoeding uitgesproken, omdat er geen schade was vastgesteld.