ECLI:NL:CRVB:2019:2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
16/6042 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor functies in het kader van de Wet WIA na psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als schoonmaker werkte, had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en was uitgevallen door rug- en schouderklachten, knieproblemen en later ook psychische problemen. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet WIA, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar van appellant.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen en dat het medicijngebruik niet goed is beoordeeld. Hij heeft verklaringen van zijn behandelend psychiater overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld. De in hoger beroep overgelegde verklaringen van de psychiater bevatten geen nieuwe informatie die de eerdere beoordeling kan ondermijnen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies voldoende is gemotiveerd. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

16.6042 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 augustus 2016, 16/442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Mateo Diaz, kantoorgenote van mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schoonmaker voor 38 uur per week. Vanaf
2 april 2012 ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op
12 augustus 2013 is appellant uitgevallen wegens rug- en schouderklachten en knieproblemen. Later zijn daar ook psychische problemen bij gekomen. Op 26 april 2015 heeft appellant een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat appellant met ingang van
10 augustus 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 15 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Er is voldoende rekening gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellant. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de knieklachten van appellant tot meer beperkingen hadden moeten leiden omdat de knieklachten na de datum van geding zijn toegenomen, terwijl tijdens het lichamelijk onderzoek geen buigbeperking werd geobjectiveerd. Daarnaast zijn er ook beperkingen aangenomen gelet op de medicatiegebruik van appellant. Dat appellant zijn klachten anders ervaart dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, kan niet tot meer beperkingen leiden omdat de subjectieve en persoonlijke klachtbeleving niet bepalend is. De rechtbank heeft verder overwogen dat het bestreden besluit ook berust op een juiste arbeidskundige grondslag. Niet is gebleken dat appellant de werkzaamheden bij de geselecteerde functies niet zou kunnen uitoefenen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij het vaststellen van zijn functionele mogelijkheden onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen. De negatieve invloed die het medicijngebruik van appellant op zijn functioneren heeft, is onvoldoende in de medische beoordeling door de verzekeringsartsen betrokken. De rechtbank heeft ten onrechte geen objectief onderzoek laten verrichten naar de beperkingen van appellante. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verklaringen van zijn behandelend psychiater en een uitdraai van de apotheek overgelegd. Ook heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat niet van de juistheid van dit oordeel kan worden uitgegaan. Het oordeel van de rechtbank en overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. De in hoger beroep overgelegde verklaringen van de behandelend psychiater van 22 augustus 2018 en 4 januari 2019 en de uitdraai van de apotheek geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellant voldoende rekening is gehouden met zijn recente psychische situatie. Hierbij zijn de in het dossier bevindende eerdere verklaringen van de behandelend psychiater betrokken. De in hoger beroep overgelegde verklaringen komen naar inhoud en strekking overeen met deze eerdere verklaringen en bevatten dus geen nieuwe informatie die aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen kan afdoen. Voor wat betreft de uitdraai van de apotheek wordt opgemerkt dat dit de recepthistorie van appellant van na de datum in geding betreft. Gezien het voorgaande bestaat er geen aanleiding een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid voor appellant van de geselecteerde functies voldoende is gemotiveerd.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een veroordeling de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.A. Traousis

TM