ECLI:NL:CRVB:2019:2541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
17/7167 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en beëindiging van de WGA-uitkering van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-uitkering te beëindigen. Appellante, die sinds 2010 ziek is, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en de uitkering per 25 juli 2016 beëindigd. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat aanvullende medische informatie niet was voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ze stelde dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden moeten worden aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan vastgesteld.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

17.7167 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 september 2017, 17/1785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Namens appellante is
mr. Brouwer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als automatenoperator voor 40 uur per week. Op 7 oktober 2010 heeft zij zich ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante met ingang van 14 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Vanaf
14 januari 2015 ontvangt appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
7 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 93,4% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 24 mei 2016 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 25 juli 2016 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 20 januari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 27 januari 2017 de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies nog steeds passend zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. De omstandigheid dat het Uwv tijdens de beroepsprocedure geen rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ingebracht, maakt dit niet anders aangezien een nader rapport in deze procedure geen meerwaarde zou hebben. Verder overweegt de rechtbank dat appellante geen stukken heeft overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat appellante meer beperkt is. Omdat de rechtbank voldoende is voorgelicht, is er geen reden een psychiater te benoemen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat appellante de werkzaamheden verbonden aan de geselecteerde functies kan verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, omdat de aanvullende medische informatie niet aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorgelegd. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Uit de door haar in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie van i-psy en de huisarts blijkt dat sprake is van lichamelijke en forse psychische klachten. Appellante heeft nog behandelingen, onder andere wegens hielspoor. Deze klachten en de aanvullende medische informatie hadden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen in de FML. Appellante voert verder aan dat bij de beoordeling in 2012 de verzekeringsarts niet toekwam aan de urenbeperking omdat zij slechts marginaal belastbaar was. Dat in 2012 geen urenbeperking werd aangenomen mag er daarom niet toe leiden dat dit bij de huidige beoordeling ook niet gebeurd. Appellante is vanwege haar psychische en lichamelijke beperkingen nu nog steeds niet in staat om fulltime te werken. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft appellante aangevoerd dat bij de geselecteerde functies sprake is van overschrijding van haar belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 februari 2018 en 22 mei 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant met ingang van 25 juli 2016 heeft beëindigd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 februari 2018 alsnog gereageerd op de door appellante tijdens de beroepsprocedure in het geding gebrachte medische informatie. Deze informatie geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om zijn standpunt over de medische beperkingen te wijzigen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de klachten van appellante hadden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 januari 2017 voldoende gemotiveerd waarom behoudens niet ’s nachts werken een urenbeperking op de datum in geding niet aan de orde is. De verwijzing door appellante naar de beoordeling in 2012 leidt niet tot een ander oordeel leiden. Benadrukt wordt dat het in deze procedure gaat om de belastbaarheid op de datum hier in geding, 25 juli 2016. De stelling van appellante dat haar vermoeidheid wegens de combinatie van klachten zodanig ernstig is dat dit tot een urenbeperking moet leiden, wordt niet onderbouwd met medische gegevens.
4.4.
De grond dat appellante wegens hielspoor niet in staat is staand werkzaamheden uit te voeren slaagt evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de bezwaarprocedure de klachten wegens hielspoor meegewogen en heeft aanleiding gezien een lichte beperking op lopen tijdens het werk aan te nemen. In het rapport van 22 mei 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom verdergaande beperkingen niet aan de orde zijn. De Raad volgt dit standpunt. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 januari 2017 en gezien de motivering van de arbeidsdeskundige, wordt met de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante passend zijn te achten.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) W.M. Swinkels

TM