Uitspraak
17.3773 WIA
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt, had zich ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een WGA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een beoordeling die concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante medische informatie was betrokken bij de beoordeling. Appellante had in hoger beroep aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om de eerder vastgestelde belastbaarheid te betwijfelen. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.