ECLI:NL:CRVB:2019:2536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
17/5861 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 28 augustus 2014 ziek meldde vanwege psychische klachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft een verzekeringsarts haar belastbaarheid beoordeeld en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellante nog 91,61% van haar maatmaninkomen kan verdienen, wat leidde tot de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens op 18 augustus 2016 geweigerd om de WIA-uitkering toe te kennen.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft haar bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag rustte. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat er aanvullende beperkingen in de FML moeten worden opgenomen. Het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd en verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld en dat de medische beoordeling correct is. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

17.5861 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 augustus 2017, 17/1657 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als allround medewerker. Op 28 augustus 2014 heeft appellante zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van de aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 91,61% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 25 augustus 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 1 februari 2017 de FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet meer passend zijn en heeft vier nieuwe functies geselecteerd. Appellante is op basis van deze functies 33,10% arbeidsongeschikt. Bij besluit van 2 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante daarom ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag rust. Gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet de rechtbank in de door appellante overgelegde medische expertise geen aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen, neergelegd in de FML van 26 juni 2017. Dit temeer omdat de medische expertise zeer summier is, niet berust op eigen onderzoek van appellante en een onderbouwing van de getrokken conclusies ontbreekt. Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de geduide functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies worden geacht voor haar geschikt te zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Zij is vanwege haar psychische klachten (depressie) en haar fysieke klachten (waaronder aan de rug, vermoeidheid, bloedarmoede, incontinentie voor faeces en flauwvallen) meer beperkt dan door het Uwv wordt aangenomen. Zij is niet in staat te werken en er moeten volgens haar een groot aantal aanvullende beperkingen worden opgenomen in de FML, in ieder geval op item 1.1 (vasthouden van de aandacht) en op item 1.7 (handelingstempo). Ook is een verdergaande urenbeperking aan de orde wegens een verstoorde nachtrust en de combinatie van bloedziekten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar gronden aanvullende informatie van huisartsenpraktijk Bankras en van internist Thijs van 28 februari 2018 en internist Kooter van 21 november 2018 overgelegd. Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat zij de geselecteerde functies gelet op haar beperkingen niet kan uitoefenen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft hierbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2017 en 18 juni 2019.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht met ingang van 25 augustus 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag rust en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en de medische informatie van de huisarts en de internist die zij in het geding heeft gebracht, leiden niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met alle door appellante beschreven klachten rekening heeft gehouden. In de rapporten van 17 november 2017 en 18 juni 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd gereageerd op de stelling van appellante dat zij op meer items in de FML beperkt moet worden geacht. Dat bij appellante sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden zoals bedoeld in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, heeft zij niet met medische informatie onderbouwd. Ook de stelling dat appellante vanwege het flauwvallen geen benutbare mogelijkheden heeft, wordt niet onderbouwd met medische gegevens. Met het flauwvallen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden door het aannemen van beperkingen op persoonlijk risico, beroepsmatig chaufferen en klimmen. Uit de informatie van de internist blijkt dat bij appellante een tweede oorzaak van de anemie is vastgesteld. Volgens appellante rechtvaardigt deze informatie een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 juni 2019 gemotiveerd waarom dit geen reden is voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusie. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de bezwaarfase vanwege de bloedarmoede en de in zekere mate spelende depressieve klachten op energetische gronden een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week heeft aangenomen. Uit het dagverhaal zoals dat in het rapport van de verzekeringsarts van 8 juli 2016 is opgetekend kan bovendien niet worden opgemaakt dat op de datum in geding aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking.
4.3.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek van appellante wordt daarom afgewezen.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de functies van machinaal metaalbewerker, wikkelaar en medewerker tuinbouw voor haar niet geschikt zijn. De gronden die inzake deze functies worden aangevoerd, gaan er vanuit dat appellante meer beperkingen heeft dan zijn opgenomen in de FML van 26 juni 2017. Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 juni 2017 en gelet op de toelichting op de signaleringen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 2 februari 2017 en 26 juni 2017 heeft gegeven, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt worden geacht.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) W.M. Swinkels

TM