ECLI:NL:CRVB:2019:2510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
17/5741 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor werkzaamheden na ziekmelding en afwijzing verzoek om deskundige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 11 maart 2016 ziek had gemeld, was per 18 juli 2016 door een verzekeringsarts geschikt geacht voor zijn werkzaamheden als meewerkend bedrijfsleider. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de appellant geen medische informatie heeft overgelegd die twijfels oproept over het medisch oordeel van het Uwv. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de functie van meewerkend bedrijfsleider als maatgevende arbeid moet worden beschouwd. De appellant heeft niet onderbouwd dat zijn werkzaamheden feitelijk anders waren dan door het Uwv is vastgesteld. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de appellant per 18 juli 2016 geschikt is voor zijn werkzaamheden.

Daarnaast heeft de Raad het verzoek van de appellant om een deskundige te raadplegen afgewezen, omdat de ingediende medische informatie door de verzekeringsartsen van het Uwv al was meegenomen en beoordeeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5741 ZW

Datum uitspraak: 24 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2017, 17/602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Bildirici, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bildirici. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest via [naam B.V.] voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 18 december 2015 geëindigd. Appellant heeft zich op
11 maart 2016 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 11 juli 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 18 juli 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van meewerkend bedrijfsleider. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2016 vastgesteld dat appellant per 18 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 december 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht is uitgegaan van de functie meewerkend bedrijfsleider als maatgevende functie, gelet op de door appellant tijdens de hoorzitting verstrekte info. Door appellant in beroep overgelegde stukken maken niet dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Appellant heeft op de door hem zelf op
20 maart 2016 ingevulde Vragenlijst ziekte en re-integratie ook vermeld dat zijn werkzaamheden bestonden uit binden, knippen, buigen en schouwen van betonijzer, controleren van de werkvloer en begeleiden van personeel. De rechtbank onderschrijft het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. Er zijn geen medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het controleren en begeleiden van personeel bijkomende taken zijn, die niets afdoen aan de werkzaamheden die appellant als ijzervlechter moest uitvoeren. Appellant had een uitzendovereenkomst waarin als functie ijzervlechter wordt genoemd. Ook uit de loonstroken en de hoogte van het loon blijkt dat appellant behoorde tot de branche ijzervlechters. Dit loon past niet bij een leidinggevende functie.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de medische stukken, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 18 juli 2016 geschikt is voor de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Daarbij gaat het om de feitelijk verrichte arbeid, zoals die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Daarbij is de omschrijving van de arbeid in de arbeidsovereenkomst niet doorslaggevend.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de functie van meewerkend bedrijfsleider als maatgevende arbeid moet worden beschouwd wordt onderschreven. Appellant heeft zowel in de onder 2 genoemde vragenlijst als ten overstaan van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaard over de inhoud van zijn werkzaamheden. Het Uwv mocht daar dan ook van uitgaan. Appellant heeft zijn stelling dat de werkzaamheden feitelijk anders waren niet onderbouwd aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
4.4.
Uitgaande van de maatgevende arbeid heeft appellant (ook in hoger beroep) geen medische informatie overgelegd op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant is terecht per 18 juli 2016 geschikt geacht voor zijn werkzaamheden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op zijn rapport van
28 februari 2019, appellant ook geschikt acht voor de functie van ijzervlechter (sec) is in dit verband niet relevant.
4.5.
Er is geen aanleiding om het ter zitting gedane verzoek van appellant om een deskundige te raadplegen te honoreren. Appellant heeft gebruik maakt van zijn mogelijkheid om informatie van zijn behandelaars, zoals orthopeed, neuroloog, en huisarts in te zenden. Al deze informatie is door (de verzekeringsartsen van) het Uwv meegenomen en beoordeeld. Voldoende gemotiveerd is, met name in de rapporten van 15 december 2016 en
28 februari 2019, dat deze informatie niet leidt tot het oordeel dat sprake is van ongeschiktheid van appellant voor zijn werk per 18 juli 2016.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W.M. Swinkels

CVG