ECLI:NL:CRVB:2019:251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 2008 arbeidsongeschikt was, had een WIA-uitkering die in 2015 door het Uwv was beëindigd op basis van een herbeoordeling. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beëindiging ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische onderzoeken door het Uwv voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de belastbaarheid van de appellant niet onjuist was ingeschat. De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder een depressie.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische onderzoeken adequaat waren. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden zowel lichamelijke als psychische beperkingen in hun beoordeling meegenomen. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn klachten meer beperkingen zouden moeten rechtvaardigen dan door het Uwv was aangenomen. De Raad onderschreef ook de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de geschiktheid van de geselecteerde functies, waaronder de functie van verpakkingsmedewerker, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.