ECLI:NL:CRVB:2019:2509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
17/5578 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die laatstelijk werkzaam was als parkeerwachter, had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv had de ZW-uitkering van appellant beëindigd op basis van de conclusie dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er nieuwe medische feiten waren die niet waren meegewogen.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten naar voren waren gekomen die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaald, maar kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv rechtmatig was.

Uitspraak

17.5578 ZW

Datum uitspraak: 24 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 juli 2017, 16/4581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als parkeerwachter. Zijn dienstverband is op
1 december 2012 geëindigd. Hij is vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Naast zijn WW-uitkering is hij laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker via [naam B.V.] voor 24,60 uur per week.
Op 29 april 2015 heeft appellant zich vanuit de WW, alsmede voor de functie van magazijnmedewerker ziek gemeld met fysieke klachten. Zijn dienstverband bij Nextpayroll B.V. is op 1 juli 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 14 juli 2015 met ingang van 29 april 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 73,53% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 april 2016 de
ZW-uitkering van appellant met ingang van 28 mei 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het besluit van 25 april 2016 herroepen en de ZW-uitkering van appellant met ingang van 3 oktober 2016 beëindigd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij – voor zover relevant – overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 1 december 2016 en 30 mei 2017 volgen. Er bestaat een duidelijke discrepantie tussen de door appellant geclaimde en de door de verzekeringsartsen medisch geobjectiveerde klachten. De rechtbank heeft verder overwogen dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van het arbeidskundig oordeel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en het medisch oordeel onjuist is. Ter onderbouwing heeft hij informatie van een orthopedisch chirurg van 11 mei 2015, een anesthesioloog van 19 februari 2015 en een bedrijfsarts van 29 december 2016 overgelegd. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van
3 oktober 2016 meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen en terecht de
ZW-uitkering van appellant met ingang van die datum heeft beëindigd.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van appellant betrokken en heeft eigen onderzoek verricht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 25 augustus 2016, 15 september 2016, 1 december 2016, 30 mei 2017 en 1 november 2017 de beschikbare informatie van de behandelend sector op een inzichtelijke wijze meegewogen en navolgbaar gemotiveerd tot welke beperkingen de onderzoeksbevindingen aanleiding geven. Appellant heeft in beroep en hoger beroep geen medische gegevens ingebracht waaruit blijkt dat hij op de datum in geding, 3 oktober 2016, meer beperkt was dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie van een orthopedisch chirurg, anesthesioloog en bedrijfsarts komen geen nieuwe medische feiten naar voren komen die zien op de datum in geding. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W.M. Swinkels

CVG