In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die laatstelijk werkzaam was als parkeerwachter, had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv had de ZW-uitkering van appellant beëindigd op basis van de conclusie dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er nieuwe medische feiten waren die niet waren meegewogen.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten naar voren waren gekomen die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaald, maar kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv rechtmatig was.