ECLI:NL:CRVB:2019:2504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
18/3007 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten van aanvraag wegens niet ingeleverde bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de buitenbehandelingstelling van een aanvraag voor bijstandsverlening van appellant, die op 10 oktober 2017 was ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. De ontbrekende bankafschriften betroffen rekeningen bij zowel de ING als de Rabobank, en het college had deze gegevens nodig om de financiële situatie van appellant te kunnen beoordelen.

De Centrale Raad oordeelde dat het college terecht had besloten de aanvraag niet te behandelen, aangezien appellant niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn had ingediend. De Raad benadrukte dat recente bankgegevens essentieel zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag, vooral in het kader van bijstandsverlening. Appellant had slechts enkele bankafschriften van de ING-rekening overgelegd, terwijl het college om meer gegevens had gevraagd. De Raad stelde vast dat het ontbreken van deze gegevens een compleet beeld van de financiële situatie van appellant verhinderde.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben het proces-verbaal ondertekend.

Uitspraak

18.3007 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2018, 18/734 en 18/735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Zitting heeft: P.W. van Straalen als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: D. Bakker
Namens appellant is mr. R. Akkaya, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.M. Vrijsen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de buitenbehandelingstelling van een aanvraag van 10 oktober 2017 omdat appellant niet tijdig gevraagde gegevens heeft ingeleverd. De ontbrekende gegevens betreffen onder andere bankafschriften van een ING‑rekening en bankafschriften van een Rabobank‑rekening. Het college heeft bankafschriften gevraagd vanaf 1 november 2015, het moment dat appellant zonder inkomen is komen te zitten.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Voor de beoordeling van de vraag of de aanvrager in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Recente bankgegevens bieden inzicht in de financiële situatie van appellant en zijn daarom van belang voor een goede beoordeling van de aanvraag.
Niet in geschil is dat appellant niet alle door het college gevraagde bankafschriften binnen de geboden hersteltermijn heeft ingediend. Van de ING‑rekening heeft appellant alleen de volgnummers 1, 2 en 3 van 2017 overgelegd. De overige bankafschriften die het college van de ING‑rekening heeft gevaagd, heeft appellant niet ingeleverd. Alleen al gelet daarop ontbrak een compleet beeld van de financiële situatie van appellant. Dat wordt niet anders omdat, zoals appellant stelt, achteraf is gebleken dat op de ING‑rekening geen transacties hebben plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak brengt de aard en de inhoud van een besluit tot buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het besluit tot buiten behandeling laten van de aanvraag alsnog zijn verstrekt.
Omdat alleen al het niet verstrekken van de bankafschriften van de ING‑rekening voldoende grondslag vormt voor het bestreden besluit, behoeft wat is aangevoerd met betrekking tot de Rabobank-rekening geen bespreking meer.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D. Bakker (getekend) P.W. van Straalen