ECLI:NL:CRVB:2019:2502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm en proportionaliteit in bijstandsverlaging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2017. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante als gevolg van de toepassing van de kostendelersnorm, die per 1 juli 2015 van kracht is. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L. Kuit, betwistte de rechtmatigheid van deze verlaging, waarbij zij zich beroept op schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de verlaging van de bijstandsuitkering bij wet is voorzien en dat de inmenging in het eigendomsrecht van appellante een legitieme doelstelling heeft. De Raad heeft de proportionaliteit van de verlaging beoordeeld en geconcludeerd dat de financiële gevolgen van de kostendelersnorm niet zodanig zijn dat deze leiden tot een buitensporige last voor appellante. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat het delen van kosten door personen die in dezelfde woning verblijven, een gangbare praktijk is en dat de financiële situatie van appellante niet voldoende onderbouwd is met een overzicht van haar inkomsten en lasten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.