Uitspraak
18.2854 AW
16 april 2018, 17/4109 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
tijdens - en rechtstreeks voortvloeiende uit - dit gesprek verkregen bewijs aangemerkt worden als onrechtmatig verkregen bewijs. Gelet op de ernst van deze schending is geen plaats voor toepassing van de indruisregel, zodat het aldus verkregen bewijs buiten beschouwing moet blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet. Met de rechtbank en het college is de Raad van oordeel dat het gesprek van 22 september 2016 moet worden beschouwd als een informatief gesprek. Aanleiding voor dit gesprek was een melding van een vermoeden van integriteitsschending. Alvorens een nader onderzoek te starten heeft het college met appellant gesproken over dit gerezen vermoeden en is appellant gevraagd om opheldering. Indien gerechtvaardigde twijfel aan de integriteit en/of betrouwbaarheid van de ambtenaar bestaat, mag van de ambtenaar worden verlangd dat hij die twijfel wegneemt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8813). Er bestaat voorts geen rechtsregel op grond waarvan een bestuursorgaan, in de hier gegeven omstandigheden, is gehouden een ambtenaar expliciet te wijzen op de mogelijkheid van bijstand. Daar komt bij dat appellant op 13 oktober 2016, in het bijzijn van zijn - toenmalige - gemachtigde en nadat hij een deel van het gesprek had teruggeluisterd, het gespreksverslag voor akkoord heeft ondertekend. Uit dit gespreksverslag blijkt dat appellant vrijwel direct na aanvang van het gesprek heeft erkend dat hij buiten zijn werk om soms tegen betaling tekeningen en schetsen maakt voor bewoners van de gemeente Zaanstad. Vervolgens heeft appellant (deels) openheid van zaken gegeven. Verder blijkt uit het verslag dat, nadat appellant heeft laten weten dat hij er met iemand, bijvoorbeeld een jurist van de vakbond, over wil praten, niet meer - inhoudelijk - is gesproken over de melding en het vermoeden van integriteitsschending en het gesprek is afgerond. Ook heeft appellant op