ECLI:NL:CRVB:2019:2489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
17/7021 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschil over psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 20 juli 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar heeft later, na een beoordeling door een verzekeringsarts, geconcludeerd dat appellant per 19 augustus 2016 weer in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn psychische klachten door de artsen van het Uwv te licht zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat appellant rond de datum in geding een verbetering van zijn klachten heeft doorgemaakt. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die deze conclusie kunnen weerleggen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop, en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.

Uitspraak

17.7021 ZW

Datum uitspraak: 25 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 oktober 2017, 17/512 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Berkouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als steigerbouwer voor 40 uur per week. Op
20 juli 2015 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een voor het Uwv werkzame arts appellant op 6 juni 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 98,58% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 4 juli 2016 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 19 augustus 2016 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
13 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft argumenten gezien om de FML in verband met de lichamelijke klachten aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de FML van 12 december 2016 en op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat appellant nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw naar voren gebracht dat de artsen van het Uwv zijn psychische klachten te licht hebben ingeschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de psychische beperkingen van appellant per 19 augustus 2016 juist heeft vastgesteld.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep ten aanzien van de medische beoordeling heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is geen reden om aan te nemen dat de artsen van het Uwv een onjuist of onvolledig beeld hebben gehad van de psychische belastbaarheid van appellant ten tijde in geding. De voor het Uwv werkzame arts heeft bij de medische beoordeling betrokken dat bij appellant in november 2015 nog sprake was van een (ernstige) depressie, maar concludeerde in zijn rapport van 6 juni 2016 op basis van een uitgebreide anamnese en psychisch onderzoek op het spreekuur dat de psychische klachten ten tijde in geding te duiden waren als spanningsklachten en dat geen sprake meer was van een depressie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij psychisch onderzoek in aansluiting op de hoorzitting op 1 september 2016 ook geen manifeste psychopathologie in engere zin waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er op psychisch gebied geen reden was voor verdergaande beperkingen dan de beperkingen die vanwege duizeligheidsklachten gesteld zijn voor persoonlijk risico en beroepsmatig chaufferen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 februari 2017, in reactie op de in beroep ingezonden informatie van de huisarts van 13 januari 2017, de doorverwijzing naar de GGZ op 10 oktober 2016 en de uitnodiging voor een intake van PsyQ van 12 december 2016, gemotiveerd toegelicht dat niet ondenkbaar is dat appellant een toename van psychische klachten heeft gekregen, maar dat dit niet leidt tot extra beperkingen op de datum in geding 19 augustus 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit de dossierstukken afgeleid dat appellant rond de datum in geding juist een verbetering van de ernst van zijn klachten heeft doorgemaakt. Deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt overtuigend geacht. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven hieraan te twijfelen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Daaruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.I. Heijkoop
GdJ