ECLI:NL:CRVB:2019:2488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na medische onderzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker in de vleesindustrie werkte, had zich in 2015 ziek gemeld met benauwdheidsklachten en andere lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant na medische onderzoeken geschikt geacht voor zijn eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische onderzoeken onvoldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat zijn psychische klachten niet goed zijn gewaardeerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn verricht en dat de artsen van het Uwv overtuigend hebben gemotiveerd dat appellant niet arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen. De beslissing van het Uwv om appellant per 1 februari 2016 en 14 juli 2016 geschikt te achten voor zijn eigen werk is op goede gronden genomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.