ECLI:NL:CRVB:2019:2482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering door gebrek aan toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 13 juli 2015 geen recht op een uitkering had, omdat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden in hun rapporten van 17 september 2015 en 29 januari 2016 overtuigend gemotiveerd dat de gezondheidssituatie van appellante niet was verslechterd ten opzichte van de eerdere beoordeling.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op minder dan 35% en dat de verzekeringsartsen geen rekening hadden gehouden met haar beperkingen in dagelijkse activiteiten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen toename van medische beperkingen was en dat er daarom geen arbeidskundige beoordeling nodig was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.