ECLI:NL:CRVB:2019:2481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
16/1187 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te beëindigen. Appellante had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was in 2012 stopgezet omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2015 meldde zij een toename van haar klachten, met name vanaf juni 2014, en verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde echter een nieuwe Wajong-uitkering toe te kennen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv niet voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante. De Raad concludeerde dat er vanaf juni 2014 sprake was van een duidelijke toename van psychische beperkingen, wat betekent dat appellante vanaf die datum volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat appellante recht heeft op een Wajong-uitkering vanaf 23 juli 2014. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.852,80 bedragen.

Uitspraak

16.1187 WAJONG, 18/2521 WAJONG

Datum uitspraak: 10 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 januari 2016, 15/2998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Lorié-Beugeling hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lorié-Beugeling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutte.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellante een uitkering toegekend voor jonggehandicapten per januari 1997. Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 27 augustus 2012 beëindigd op grond van artikel 3:19 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), omdat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit is destijds ongegrond verklaard. Er is geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 2 april 2015 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat bij haar sinds oktober 2012 sprake is van een toename van haar klachten en dat met name sinds juni 2014 sprake is van een ernstige verslechtering van de medische situatie. Bij besluit van 10 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat zij nu ziek is geworden door een andere oorzaak dan waarvoor eerder een Wajong-uitkering was toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 10 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 3:21 van de Wajong.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een toename van de eerder vastgestelde medische beperkingen binnen vijf jaar na de beëindiging van de Wajong‑uitkering per 27 augustus 2012.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, ter onderbouwing van haar stelling dat wel degelijk sprake is van toegenomen medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, een medische expertise ingediend van mr. dr. E. Plomp, psychiater, gedateerd 12 juli 2016.
3.2.
Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 7 maart 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 10 april 2015 alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat bij appellante op 24 februari 2015 en de weken daarna, sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarom is aan haar met ingang van vier weken na 24 februari 2015, namelijk per 24 maart 2015, een Wajong-uitkering toegekend op grond van artikel 3:21 van de Wajong, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.3.
Appellante is het niet eens met het bestreden besluit 2, omdat volgens haar al sinds
juni 2014 sprake is geweest van een verslechtering van haar gezondheidssituatie. De uitkering had dan ook al met ingang van die datum moeten worden toegekend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een huisartsjournaal ingediend, gedateerd 6 april 2018, waaruit blijkt dat de huisarts haar op 24 juni 2014 heeft doorverwezen naar Apanta psychiatrie, waar zij op 8 juli 2014 in behandeling is genomen.
3.4.
Bij rapport van 28 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat bij appellante op 24 juni 2014 geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat er medisch gezien wel gesproken kan worden van een knikmoment in het ziektebeloop. Hij heeft daarom beperkingen vastgesteld die zien op de datum in geding van 24 juni 2014 en hiertoe een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, gedateerd 27 augustus 2018. Omdat deze FML identiek is aan de FML van 10 november 2010, op basis waarvan de Wajong-uitkering met ingang van 27 augustus 2012 was ingetrokken, is volgens het Uwv geen sprake van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 3:21 van de Wajong.
3.5.
Appellante heeft hierop aangevoerd dat in de FML van 27 augustus 2018 onvoldoende beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de datum 24 juni 2014, omdat bij haar op dat moment sprake was van depressieve klachten, anhedonie, suïcide ideaties, verminderd initiatief, meer slapen en meer inactiviteit in huis, veranderd eetpatroon, gevoelens van schuld en tekortkomen. Dit rechtvaardigt aanvullende beperkingen wegens depressieve klachten, zoals beperkingen op wisselende werkpatronen, avond- en nachtwerk, en een urenbeperking. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar het expertiserapport van psychiater Plomp van 12 juli 2016 en naar de in beroep ingebrachte informatie van haar behandelend psychiater Nieuwenhuis van 23 november 2015. Tevens heeft zij verwezen naar het ingebrachte medisch onderzoeksverslag van een verzekeringsarts van het Uwv van 20 september 2018, waarbij deze heeft geconcludeerd dat met ingang van 1 januari 2018 geen sprake is van arbeidsvermogen bij appellante.
3.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop bij rapport van 27 februari 2019 te kennen gegeven dat voor meer beperkingen dan aangenomen bij de FML van 27 augustus 2018 geen medische onderbouwing is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu met bestreden besluit 2 niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, wordt dit besluit, onder toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
4.2.
Nu het Uwv door het nemen van bestreden besluit 2 het bij bestreden besluit 1 ingenomen standpunt niet langer handhaaft, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd evenals het bestreden besluit 1.
4.3.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor de vraag of het Uwv terecht bij bestreden besluit 2 aan appellante een Wajong-uitkering heeft toegekend met ingang van 24 maart 2015 naar aanleiding van de opname bij de PAAZ op 24 februari 2015 en niet met ingang van een eerdere datum, naar aanleiding van de doorverwijzing door de huisarts naar Apanta op 24 juni 2014.
4.4.
Het bestreden besluit 2 dient te worden getoetst aan artikel 3:21, eerste lid, van de Wajong. Dit artikellid luidt als volgt:
1. Indien de jonggehandicapte:
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 3:19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken; of
b. die aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was; binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voortkomt, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.5.
Uit de voorhanden medische informatie blijkt dat in juni 2014 sprake was van een ernstige toename van de psychische klachten die na doorverwijzing naar de psychiater van Apanta uiteindelijk in februari 2015 heeft geleid tot een langdurige opname op de PAAZ‑afdeling. Er is sprake van een knikpunt in medische zin in juni 2014. Dit is ook onderkend door de verzekeringsartsen, zoals blijkt uit hun rapporten van 9 april 2015 en 21 augustus 2015 en het aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2018. Dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens een FML wordt opgesteld die volledig identiek is aan de aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag liggende FML van 10 november 2010, spoort niet met de opvatting dat sprake is van een knikpunt in medische zin in juni 2014. In de FML van 2010 waren slechts enkele beperkingen opgenomen wat betreft deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo en conflicthantering. Gelet op de duidelijke knik in het psychisch functioneren in juni 2014 is het aannemelijk dat sprake is geweest van een toename van de psychische beperkingen vanaf juni 2014. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat tot aan de datum van opname op 24 februari 2015 de voorgaande FML van toepassing is gebleven, doet geen recht aan de situatie van appellante en kan daarom geen stand houden. Hoewel op basis van de stukken niet met zekerheid is vast te stellen of appellante al in juni 2014 volledig arbeidsongeschikt moest worden geacht, is in elk geval duidelijk dat zij zich tot weinig in staat achtte en wanhopig wachtte tot de behandeling bij Apanta van start kon gaan. In dit geval is er aanleiding om, aansluitend bij het huisartsenjournaal en de bevindingen van de door appellante ingeschakelde deskundige psychiater Plomp, aan te nemen dat appellante vanaf 24 juni 2014 volledig arbeidsongeschikt was te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 3:21 van de Wajong heeft zij daarom vanaf 23 juli 2014 recht op een Wajong-uitkering.
4.6.
Gelet op overweging 4.5 slaagt het beroep tegen het bestreden besluit 2 en dient dit besluit eveneens te worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van appellante gegrond te verklaren en te bepalen dat appellante met ingang van 23 juli 2014 recht heeft op een uitkering op grond van artikel 3:21 van de Wajong, op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
4.7.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 512,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt), € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (2 punten), € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (2,5 punten) en op € 2.036,80 voor het in hoger beroep ingebrachte expertiserapport van 12 juli 2016 van psychiater Plomp (14,5 uur à € 116,09 vermeerderd met BTW). In totaal worden de proceskosten begroot op € 4.852,80.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2015 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 maart 2018 gegrond en vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat appellante met ingang van 23 juli 2014 recht heeft op een uitkering op grond van
de Wajong 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het
besluit van 7 maart 2018;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 4.852,80;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 169,- aan haar
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel

VC