ECLI:NL:CRVB:2019:2481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep Wajong-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te beëindigen. Appellante had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was in 2012 stopgezet omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2015 meldde zij een toename van haar klachten, met name vanaf juni 2014, en verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde echter een nieuwe Wajong-uitkering toe te kennen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv niet voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante. De Raad concludeerde dat er vanaf juni 2014 sprake was van een duidelijke toename van psychische beperkingen, wat betekent dat appellante vanaf die datum volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat appellante recht heeft op een Wajong-uitkering vanaf 23 juli 2014. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.852,80 bedragen.