Uitspraak
17.5916 WIA
mr. S. Benayad verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als kapster werkte, had zich op 12 april 2014 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig waren opgesteld en geen inconsistenties vertoonden.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie, waaronder haar epilepsie en slapeloosheid, en dat haar klachten onvoldoende waren belicht. Het Uwv verwees naar eerdere rapporten die de conclusie van de rechtbank ondersteunden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.