ECLI:NL:CRVB:2019:2464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
17/7237 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een voormalig fulltime schoonmaker, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 70,81% en later op 72,05%. Appellant had zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld en was in beroep gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering niet zou verhogen. De rechtbank had deskundigen benoemd om de situatie van appellant te beoordelen, maar concludeerde dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2014 juist waren vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de deskundige Stammers had gevolgd, omdat deze geen overleg had gehad met de behandelend psychiater. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellant om een nieuwe onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, en de rechtbank werd gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren.

Uitspraak

17.7237 WIA

Datum uitspraak: 24 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 oktober 2017, 15/5823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant mr. J. Hemelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hemelaar. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als fulltime schoonmaker. Bij besluit van
27 november 2012 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellant met ingang van 22 mei 2012 een WGA-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 70,81%.
1.2.
Appellant heeft zich op 29 september 2014 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellant bij besluit van 9 januari 2015 meegedeeld dat de hoogte van de aan hem toegekende loongerelateerde WGA-uitkering ongewijzigd blijft, maar per 6 januari 2015 gebaseerd wordt op een mate van arbeidsongeschiktheid van 72,05%. Bij besluit van 5 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft aanleiding gezien psychiater F.B. van der Wurff te benoemen als deskundige. Op 1 juli 2016 heeft Van der Wurff een rapport uitgebracht. In dit rapport heeft Van der Wurff geconcludeerd dat hij op basis van het door hem verrichte onderzoek geen betrouwbare diagnose en van daaruit uitspraken over eventuele beperkingen kan voorleggen.
2.2.
De rechtbank heeft uit de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van Van der Wurff afgeleid dat hij de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2014 niet zonder meer handhaaft. Hij acht immers aanvullend onderzoek door een neuroloog aangewezen. Daarmee ontbeert het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en draagkrachtige motivering en is het in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 23 november 2016 het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens een rapport overgelegd van klinisch neuropsycholoog J.F.M. de Jonghe van 30 januari 2017. De Jonghe heeft daarin gerapporteerd dat het testonderzoek vanwege onvoldoende coöperatie van appellant is afgebroken. Appellant lijkt de gestelde vragen niet te willen beantwoorden. Naar het oordeel van De Jonghe staat gebrekkige motivatie op de voorgrond en is eventueel aanwezige psychopathologie niet betrouwbaar te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze expertise in een rapport van 14 februari 2017 geconcludeerd dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van zijn eerdere beoordeling. De rechtbank heeft vervolgens H.J.M. Stammers, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Stammers heeft op 23 juni 2017 een rapport uitgebracht. Stammers heeft dossieronderzoek verricht en appellant gezien op 22 mei 2017. Volgens Stammers zijn appellant en het Uwv het met elkaar eens dat er bij appellant sprake is van ziekte. Duidelijk is volgens hem ook dat appellant al vele jaren dezelfde stoornissen, beperkingen en handicaps claimt, maar dat de interpretatie en waardering van het ziektebeeld sterk uiteenloopt. Stammers vindt de twijfel die psychiater Van der Wurff heeft bij de door de behandelend psychiater R.W. Jessurun gestelde diagnoses voldoende gemotiveerd. Stammers heeft ook kennis genomen van de twijfel van De Jonghe over coöperatie van appellant. Volgens Stammers is het in een dergelijke situatie, waarin weinig externe consistentie bestaat over de ernst van het ziektebeeld, niet gebruikelijk om alleen de informatie van naasten en betrokkene als uitgangspunt te nemen voor het vaststellen van de beperkingen. In appellants situatie zijn er aanwijzingen voor een gedragscomponent, mogelijk voortvloeiend uit een onderliggend ziektebeeld, maar met voldoende keuzevrijheid voor appellant om daar invloed op uit te oefenen. Stammers ziet verder geen aanknopingspunten dat er sprake is van toegenomen beperkingen sinds 2012. Hij heeft zich daarbij ook gebaseerd op de beschikbare medische gegevens, waaronder de informatie van de behandelend psychiater Jessurun. Stammers kan zich al met al vinden in de vastgelegde belastbaarheid in de FML van 26 november 2014 en acht de geselecteerde functies daarbij passend.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval geen feiten of omstandigheden voor die grond opleveren om van deze lijn af te wijken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige deskundigen over de expertise beschikken om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De rechtbank heeft het na bestudering van de rapporten van Van der Wurff en De Jonghe uit zorgvuldigheidsoogpunt wel noodzakelijk geacht om een nader onderzoek te laten verrichten door verzekeringsarts Stammers. Stammers heeft zijn bevindingen en conclusies gebaseerd op eigen onderzoek en de rapporten van zowel de verzekeringsartsen van het Uwv als de rapporten van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts H.J. Hullen. Ook heeft Stammers de brieven van de behandelend psychiater Jessurun in zijn onderzoek betrokken evenals de rapporten van Van der Wurff en De Jonghe. Het rapport van Stammers geeft, anders dan appellant stelt, blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Deze deskundige heeft in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet dat het ondanks de beperkte consistentie wel voldoende plausibel is dat er beperkingen zijn, zoals die door het Uwv zijn onderkend en erkend, maar niet in de mate zoals appellant stelt. De rechtbank kan de bevindingen van Stammers volgen. Wat door appellant is aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel gebracht. De rechtbank heeft in de zich in het dossier bevindende stukken en de drie deskundigenexpertises met elkaar in samenhang bezien, geen steun gevonden voor het standpunt van appellant dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden meer zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische rapporten, in samenhang bezien met de expertises, thans het standpunt van het Uwv over de belastbaarheid van appellant kunnen dragen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Namens appellant is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van Stammers heeft gevolgd, nu Stammers geen overleg heeft gehad met de behandelend psychiater. Immers, kennelijk was de behandelend psychiater wél in staat om contact met appellant te leggen. Appellant heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld in de FML van 26 november 2014. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden dan het oordeel dat de rechtbank heeft gegeven. De rechtbank heeft terecht de deskundige Stammers gevolgd. Stammers heeft er op gewezen dat er extern weinig consistentie is wat betreft de ernst van het ziektebeeld en heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML zijn vastgelegd. Niet valt in te zien dat overleg met de behandelend psychiater over de vraag hoe met appellant in contact te komen, hier iets aan had kunnen afdoen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Het verzoek om benoeming van wederom een onafhankelijke deskundige wordt om deze reden afgewezen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Graveland
IvR