In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als asbestverwijderaar heeft gewerkt, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld op 30 december 2013. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WIA-uitkering met de motivatie dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om deze rapportages voor onjuist te houden. De verzekeringsarts had de belastbaarheid van de appellant vastgesteld op basis van beschikbare medische informatie en had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij ernstiger beperkt is dan vastgesteld, maar de Raad heeft geen nieuwe medische informatie ontvangen die deze claim ondersteunt. De Raad heeft bevestigd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor de appellant, en dat de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren terecht was. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er zijn geen proceskosten toegewezen.