ECLI:NL:CRVB:2019:2456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
17/6084 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als inpakker werkte, had zich op 18 juni 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die appellant belastbaar achtte op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft het Uwv besloten om de uitkering per 27 juni 2016 te beëindigen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan door het Uwv was vastgesteld. Hij overhandigde een rapport van klinisch psycholoog V.G. Kouratovsky, waarin andere diagnoses werden gesteld. Het Uwv heeft echter het rapport van de eerder ingeschakelde psychiater P.J.H. Notten als betrouwbaarder beschouwd, omdat dit rapport dichter bij de datum van de beslissing lag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van Notten en de conclusies die daaruit voortvloeiden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op zorgvuldige wijze had vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor de berekening van de arbeidsongeschiktheid terecht waren gebruikt. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17/6084 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2017, BRE 17/293 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rademakers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als inpakker. Daarvoor ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) op basis van zijn werk als algemeen medewerker voor 40 uur per week. Op 18 juni 2012 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 16 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100% en het einde van de loongerelateerde periode op
31 augustus 2014. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 31 augustus 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 0% is. Het Uwv heeft bij besluit van 26 april 2016 de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 27 juni 2016 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft in bezwaar tegen het besluit van 26 april 2016 een brief van i-psy Tilburg van 17 mei 2015 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater
P.J.H. Notten verzocht om een psychiatrische expertise te verrichten. Op 31 oktober 2016, aangevuld bij brief van 8 november 2016, heeft Notten een rapport uitgebracht waarin hij heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Naar aanleiding van het rapport van Notten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gewijzigde FML opgesteld van 21 november 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 29 november 2016 geconcludeerd dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Bij besluit van 1 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat het Uwv voldoende beperkingen heeft vastgesteld. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de psychische klachten van appellant en dat daarmee rekening is gehouden in de FML. De door appellant overgelegde medische informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat deze belastbaarheid in de door het Uwv geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit zijn psychische klachten meer beperkingen voortvloeien dan door het Uwv is vastgesteld en dat hij met deze beperkingen niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport overlegd van V.G. Kouratovsky, klinisch psycholoog/regiebehandelaar, van 3 januari 2019. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat het Uwv haar beslissing niet had mogen baseren op het rapport van Notten, omdat door Kouratovsky en i-psy Tilburg andere diagnoses zijn gesteld. In het rapport van 3 januari 2019 komt Kouratovsky tot de diagnose gegeneraliseerde angststoornis en depressieve stoornis met zowel angstige spanning als persisterende depressieve periode, in alle gevallen en gezien de beperkingen: ernstig.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In het rapport van Kouratovsky heeft het Uwv geen aanleiding gezien om haar standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 28 januari 2019 op gewezen dat de bevindingen van Kouratovsky dateren van twee jaar ná de datum in geding, 27 juni 2016. Daarom zijn deze minder betrouwbaar terug te leggen naar de datum in geding dan de bevindingen van Uwv-artsen rondom de datum in geding en de bevindingen van Notten van ruim drie maanden na de datum in geding. Bovendien heeft Kouratovsky volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te zwaar geleund op de uitkomst van door appellant ingevulde vragenlijsten en is zijn conclusie dat er over de gehele linie (zeer) grote beperkingen zijn tegenstrijdig met het feit dat bij onderzoek geen aperte psychopathologie kon worden vastgesteld. De stelling van Kouratovsky dat geen sprake meer kan zijn van een aanpassingsstoornis langer dan zes maanden na de veroorzakende gebeurtenis, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist. Conform DSMIV criteria kan een aanpassingsstoornis chronisch zijn geworden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de
Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant heeft beëindigd per 27 juni 2016.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van Notten en de juistheid van zijn conclusies. Hij heeft de beschikbare medische informatie, waaronder de brief van i-psy van 17 mei 2015, in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarom bij het vaststellen van de belastbaarheid op het rapport van Notten mogen baseren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 januari 2019 overtuigend onderbouwd waarom het rapport van Kouratovsky niet heeft geleid tot het aannemen van meer beperkingen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML van
21 november 2016 weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de door het Uwv geselecteerde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) M.A.E. Lageweg

RB