In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die door zijn zorgverzekeraar als wanbetaler was aangemeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CAK dat hem een bestuursrechtelijke premie oplegde. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat het CAK binnen zijn bevoegdheden heeft gehandeld en dat de rechtbank de taakverdeling tussen het CAK en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) correct heeft uitgelegd. De appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CAK op een bezwaarschrift van de Svb kon beslissen en dat er sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel. De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van de appellant niet opgingen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.