ECLI:NL:CRVB:2019:2429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
17/7820 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CAK inzake aanmelding als wanbetaler en bestuursrechtelijke premie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die door zijn zorgverzekeraar als wanbetaler was aangemeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CAK dat hem een bestuursrechtelijke premie oplegde. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat het CAK binnen zijn bevoegdheden heeft gehandeld en dat de rechtbank de taakverdeling tussen het CAK en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) correct heeft uitgelegd. De appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CAK op een bezwaarschrift van de Svb kon beslissen en dat er sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel. De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van de appellant niet opgingen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7820 ZVW

Datum uitspraak: 17 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 oktober 2017, 17/3409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 29 mei 2017 (bestreden besluit) waarbij CAK beslissend op bezwaar, zijn besluit van 29 maart 2016 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit heeft CAK appellant meegedeeld dat hij door zijn zorgverzekeraar is aangemeld als wanbetaler, dat hij vanaf april 2016 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat deze premie in opdracht van CAK door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op zijn AOW-uitkering wordt ingehouden (broninhouding).
2. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte heeft opgevat als te zijn gericht tegen de bestuursrechtelijke premie. Het gaat appellant erom dat klakkeloos alle mogelijke beslagen zijn mogelijk gemaakt. Voorts acht appellant het niet mogelijk dat de rechtbank het aanvaardbaar heeft geacht dat CAK beslist op een bezwaarschrift ingediend bij de Svb. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat CAK door twee maal te beslissen op zijn bezwaarschrift het in artikel 14, zevende lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) neergelegde beginsel ‘ne bis in idem’ heeft geschonden. Ten slotte acht appellant het onbegrijpelijk dat de rechtbank geen gevolgen heeft verbonden aan het oordeel dat niet tijdig is beslist op zijn bezwaarschrift.
3.1.
De rechtbank heeft in de overwegingen 3 en 5 op juiste wijze uiteengezet de taakverdeling tussen CAK en de Svb. De Raad heeft daaraan niets toe te voegen. Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat CAK met het bestreden besluit binnen zijn bevoegdheden heeft gereageerd op het door de Svb doorgezonden bezwaar van appellant ter zake van het opleggen en innen van de bestuursrechtelijke premie.
3.2.
De beroepsgrond van appellant dat tussen CAK en Svb geen sprake kan zijn van attributie, delegatie of mandaat treft geen doel. Deze grond gaat eraan voorbij dat CAK niet namens de Svb heeft beslist.
3.3.
De beroepsgrond van appellant ter zake van het klakkeloos toelaten van beslagen mist feitelijke grondslag. Het besluit tot broninhouding heeft niet tot gevolg dat ook anderen beslag kunnen leggen op de AOW-uitkering van appellant.
3.4.
De beroepsgrond van appellant dat twee keer op zijn bezwaarschrift is beslist en dat daarmee is gehandeld in strijd met het ne bis in idem beginsel mist eveneens feitelijke grondslag. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de reactie van CAK op de brief van
14 mei 2016 niet kan worden aangemerkt als beslissing op bezwaar, zodat geen sprake is van twee keer beslissen op een bezwaarschrift. De Raad heeft aan hetgeen is overwogen in 5.6 van de aangevallen uitspraak niets toe te voegen.
3.5.
De beroepsgrond van appellant dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank geen gevolgen heeft verbonden aan het te laat beslissen op bezwaar treft evenmin doel. Dit reeds omdat appellant tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar niet de daarvoor in de Algemene wet bestuursrecht voorziene middelen heeft aangewend.
3.6.
Uit 3.1. tot en met 3.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak − voor zover aangevochten − dient te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.E. Lageweg
md