ECLI:NL:CRVB:2019:2425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
18/998 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van verdragsgerechtigden met betrekking tot buitenlandbijdrage in de zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 18 november 2015 in Italië woont, was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het CAK, waardoor zij recht had op zorg in Italië ten laste van Nederland. De zaak draait om de vraag of appellante de buitenlandbijdrage over de periode van 18 november 2015 tot 11 maart 2016 verschuldigd was, gezien het feit dat zij pas op 11 maart 2016 met een E-121 formulier was ingeschreven bij het bevoegde orgaan in Italië.

De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de buitenlandbijdrage verschuldigd is voor degenen die verdragsgerechtigd zijn. Aangezien appellante vanaf 18 november 2015 verdragsgerechtigd was, was zij ook vanaf die datum de buitenlandbijdrage verschuldigd. De Raad oordeelde dat de datum van inschrijving met het E-121 formulier en de vraag of appellante haar recht op zorg had kunnen effectueren, niet van invloed waren op de verplichting tot betaling van de buitenlandbijdrage. De systematiek van de buitenlandbijdrage, die appellante als onduidelijk ervoer, deed niets af aan de dwingende bepalingen van de wet.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.998 ZVW

Datum uitspraak: 17 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2018, 17/2243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Italië) (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Appellante is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woont sinds 18 november 2015 in Italië en ontving in 2015 en 2016 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en een uitkering van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (Z&W).
1.2.
CAK heeft appellante bij besluit van 25 januari 2016 op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 vanaf 18 november 2015 als verdragsgerechtigde aangemerkt waardoor zij recht heeft op zorg in haar woonland (Italië), ten laste van Nederland.
1.3.
CAK heeft bij besluit van 18 augustus 2016, gewijzigd bij besluit van 6 september 2016, aan appellante de voorlopige jaarafrekening over 2015 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over de periode 18 november 2015 tot en met 31 december 2015 is vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 9 december 2016 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 september 2016 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij bestrijdt niet dat zij vanaf 18 november 2015 verdragsgerechtigd is, maar dat zij de buitenlandbijdrage over de periode van 18 november 2015 tot 11 maart 2016 verschuldigd is. Dit omdat zij eerst op 11 maart 2016 met een E-121 formulier als verdragsgerechtigde is ingeschreven bij het bevoegde orgaan in Italië. Zij kon dan ook pas vanaf dat moment gebruik maken van haar recht op zorg in Italië. Verder heeft appellante naar voren gebracht dat de systematiek van de buitenlandbijdrage niet duidelijk is.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling
3.1.
.In artikel 69, tweede lid, van de Zvw is dwingend bepaald dat de buitenlandbijdrage is verschuldigd van diegenen die verdragsgerechtigd zijn. Appellante was verdragsgerechtigd vanaf 18 november 2015, zodat zij ook vanaf die datum de buitenlandbijdrage verschuldigd was. Noch de datum van inschrijving met het E-121 formulier, noch het antwoord op de vraag of appellante door zich niet tijdig te laten inschrijven bij het bevoegde orgaan van haar woonplaats de verstrekkingen waarop zij recht had al dan niet heeft kunnen effectueren is gelet op het dwingende karakter van voormeld artikelonderdeel hierop van invloed. Dat voor appellante de systematiek van de buitenlandbijdrage niet duidelijk is, doet aan voormeld in dwingende bewoordingen gesteld artikelonderdeel niet af.
3.2.
Uit 3.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.E. Lageweg
rh