ECLI:NL:CRVB:2019:2425
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichtingen van verdragsgerechtigden met betrekking tot buitenlandbijdrage in de zorgverzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 18 november 2015 in Italië woont, was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het CAK, waardoor zij recht had op zorg in Italië ten laste van Nederland. De zaak draait om de vraag of appellante de buitenlandbijdrage over de periode van 18 november 2015 tot 11 maart 2016 verschuldigd was, gezien het feit dat zij pas op 11 maart 2016 met een E-121 formulier was ingeschreven bij het bevoegde orgaan in Italië.
De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de buitenlandbijdrage verschuldigd is voor degenen die verdragsgerechtigd zijn. Aangezien appellante vanaf 18 november 2015 verdragsgerechtigd was, was zij ook vanaf die datum de buitenlandbijdrage verschuldigd. De Raad oordeelde dat de datum van inschrijving met het E-121 formulier en de vraag of appellante haar recht op zorg had kunnen effectueren, niet van invloed waren op de verplichting tot betaling van de buitenlandbijdrage. De systematiek van de buitenlandbijdrage, die appellante als onduidelijk ervoer, deed niets af aan de dwingende bepalingen van de wet.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.